Logo Parlement Buxellois

Schriftelijke vraag betreffende de vergoedingen ten gunste van de voorzitter, de secretaris en de ontvanger van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn, alsook de presentiegelden ten gunste van de leden van de raad voor maatschappelijk welzijn van het OCMW van elk van de negentien gemeenten.

Indiener(s)
Mathias Vanden Borre
aan
Elke Van den Brandt en Alain Maron, leden van het Verenigd College bevoegd voor Welzijn en Gezondheid (Vragen nr 39)

 
Datum ontvangst: 14/01/2020 Datum publicatie: 10/03/2020
Zittingsperiode: 19/24 Zitting: 19/20 Datum antwoord: 04/03/2020
 
Datum behandeling van het stuk Indiener(s) Referentie Blz.
21/01/2020 Ontvankelijk p.m.
04/03/2020 Bijlage aan het antwoord p.m. Bijlage
 
Vraag    Met betrekking tot het OCMW van elk van de negentien gemeenten, had ik graag de volgende gegevens voor het jaar 2019 ontvangen:
1. De wedde, het vakantiegeld en de eindejaarspremie, alsook de extralegale voordelen en de voordelen van alle aard van de voorzitter van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn;
2. De wedde, het vakantiegeld en de eindejaarspremie, alsook de extralegale voordelen en de voordelen van alle aard van de secretaris van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn;
3. De wedde, het vakantiegeld en de eindejaarspremie, alsook de extralegale voordelen en de voordelen van alle aard van de ontvanger van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn;
4. Het aantal raadsleden van de raad voor maatschappelijk welzijn;
5. Het geïndexeerd bedrag van de presentiegelden;
6. Het aantal zitpenningen en het totale bedrag daarvan uitgekeerd in 2019 aan de raadsleden van de raad voor maatschappelijk welzijn;
7. Het aantal vergaderingen dat recht geeft op de toekenning van een zitpenning, te baseren op het besluit van 16 oktober 2006 van het Verenigd College van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie tot wijziging van het koninklijk besluit van 15 december 1977 betreffende de bezoldiging van de voorzitters en de presentiegelden van de leden van de Raad voor Maatschappelijk Welzijn.
 
 
Antwoord    1. De administratie beschikt niet over de concrete cijfers van de wedde, het vakantiegeld en de eindejaarspremie, noch de extralegale voordelen en de voordelen van allerlei aard van de voorzitter van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn. Het gaat om het louter uitvoeren van de wet. We kunnen daarom verwijzen naar de wetgeving. De wedde van de voorzitter van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn is wettelijk vastgelegd door artikel 38 van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn. De wedde, het vakantiegeld, de eindejaarspremie en het stelsel van sociale zekerheid van de voorzitter zijn dezelfde als die van de schepenen van de gemeente waar de zetel van het openbaar centrum gevestigd is.

De wedde van de schepenen is vastgelegd door artikel 19 van de Nieuwe Gemeentewet:
§ 1. De wedden van de burgemeesters worden vastgesteld door toepassing van de volgende percentages op het hoogste bedrag uit de in artikel 28 vastgestelde weddeschaal van de gemeentesecretaris van de betrokken gemeente:
1° gemeenten tot 20.000 inwoners: 83,3333 %;
2° gemeenten met 20.001 tot 50.000 inwoners: 93,13725 %;
3° gemeenten met 50.001 tot 80.000 inwoners: 102,94118 %;
4° gemeenten met meer dan 80.000 inwoners: 117,64706 %.
De wedden, bedoeld in het eerste lid, worden verhoogd of verlaagd overeenkomstig de voor de wedde van de gemeentesecretaris geldende regels van de koppeling aan het indexcijfer.


§ 2. De wedde van de schepenen bedraagt:
1° in gemeenten tot 50.000 inwoners: 60 % van de wedde van de burgemeester;
2° in gemeenten vanaf 50.001 inwoners: 75 % van de wedde van de burgemeester.

2. De administratie beschikt niet over de concrete cijfers van de wedde, het vakantiegeld en de eindejaarspremie, noch de extralegale voordelen en de voordelen van allerlei aard van de secretaris van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn. De vaststelling van de individuele wedden is niet onderworpen aan het administratief toezicht. Deze gegevens dienen derhalve niet beschikbaar te zijn op het niveau van het Gewest. We verwijzen ook hiervoor naar de wetgeving. De secretaris-generaal van het OCMW geniet hetzelfde administratief en geldelijk statuut als het personeel van de gemeente waar de zetel van het centrum gevestigd is, met inbegrip van de regels inzake de opleiding (artikel 42 van de organieke wet). Artikel 28 van de Nieuwe Gemeentewet bepaalt:

§ 1. De gemeenteraad stelt de weddeschaal van de secretaris vast, binnen de hierna gestelde minimum- en maximumgrenzen:
1° gemeenten van minder dan 25.001 inwoners:
van 34.144,50 euro tot 50.266,62 euro;
2° gemeenten van 25.0001 tot 35.000 inwoners:
van 36.273,24 euro tot 53.567,34 euro;
3° gemeenten van 35.001 tot 50.000 inwoners:
van 38.484,60 euro tot 56.701,80 euro;
4° gemeenten van 50.001 tot 80.000 inwoners:
van 41.141,70 euro tot 60.167,76 euro;
5° gemeenten van 80.001 tot 150.000 inwoners:
van 43.567,26 euro tot 63.468,48 euro;
6° gemeenten van meer dan 150.000 inwoners: van 47.246,40 euro tot 68.418,54 euro.
De minimum- en maximumbedragen van de weddeschalen van de secretaris worden gekoppeld aan de spilindex 138,01.


3. De administratie beschikt ook niet over de gevraagde gegevens voor de financieel directeur. Bijgevolg verwijzen we ook hier naar de wetgeving. Voor de financieel directeur geldt dezelfde regel als voor de secretaris-generaal. Het personeel van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn geniet hetzelfde administratief en geldelijk statuut als het personeel van de gemeente waar de zetel van het centrum gevestigd is, met inbegrip van de regels inzake de opleiding (artikel 42 van de organieke wet). De gemeenteraad stelt de weddeschaal van de ontvanger vast. Die weddeschaal bedraagt 97,5 % van de voor de gemeentesecretaris van dezelfde gemeente geldende schaal. De bedragen in deze weddeschaal worden gekoppeld aan het spilindexcijfer 138,01 (art. 65 Nieuwe Gemeentewet).


4. Het aantal raadsleden van de raad voor maatschappelijk welzijn is vastgelegd in artikel 6 van de organieke wet: Het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn wordt bestuurd door een raad voor maatschappelijk welzijn bestaande uit :
- 11 leden voor een bevolking tot en met 50.000 inwoners;
- 13 leden voor een bevolking van 50.001 tot en met 150.000 inwoners;
- 15 leden voor een bevolking van meer dan 150.000 inwoners.

Paragraaf 4 van dit artikel stelt het volgende: wanneer in de gemeenten van het Brusselse Hoofdstedelijk Gewest, de raad voor maatschappelijk welzijn geen enkel lid van de Nederlandse of geen enkel lid van de Franse taalaanhorigheid telt, maakt het eerste niet verkozen gemeenteraadslid dat behoort tot de niet in de raad voor maatschappelijk welzijn vertegenwoordigde taalgroep, er van rechtswege deel van uit, in afwijking van artikel 11; het aantal leden bepaald in § 1 wordt in dit geval vermeerderd met één eenheid. Dit werd voor twee gemeenten toegepast.

Voor de concrete cijfers per gemeente verwijs ik u naar de tabel in bijlage.


5. De administratie beschikt niet over de exacte bedragen van de presentiegelden. Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar het antwoord op de schriftelijke parlementaire vraag nr. 107 (2017) van de heer Michel Colson, Brussels volksvertegenwoordiger, aan de leden van het Verenigd College Pascal Smet en Céline Fremault, betreffende de ontvangst van presentiegelden binnen de 19 Brusselse OCMW’s. In 2017 werden de OCMW’s reeds bevraagd over dit onderwerp. Sindsdien, in het licht van de ordonnantie betreffende de transparantie, heeft elk OCMW haar beslissingen in deze materie moeten verzenden aan het Brussels Parlement. Ik kan tevens verwijzen naar de relevante wetgeving: Binnen de perken en volgens de toekenningsvoorwaarden en de wijze van toekenning bepaald door het Verenigd College van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie kent de raad voor maatschappelijk welzijn presentiegeld toe aan zijn leden (art. 38 organieke wet). Het presentiegeld mag niet hoger zijn dan het presentiegeld, toegekend aan de gemeenteraadsleden van de gemeente waar de zetel van het openbaar centrum is gevestigd.

Geen presentiegeld mag worden toegekend wanneer die gemeenteraadsleden er geen genieten
(art. 9 koninklijk besluit van 15 december 1977 betreffende de bezoldiging van de voorzitters en de presentiegelden van de leden van de raden voor maatschappelijk welzijn). De gewestelijke administratie beschikt niet over de exacte bedragen per gemeente.

Het bedrag van het presentiegeld en de voordelen in natura toegekend aan de gemeenteraadsleden worden bepaald door de gemeenteraad. Het presentiegeld bedraagt minimum 75,00 euro bruto en mag niet meer bedragen dan 200,00 euro bruto. Het bedrag wordt geïndexeerd op basis van de gezondheidsindex op 1 januari 2018 (art. 12 Nieuwe Gemeentewet).


6. De gewestelijke administratie beschikt niet over deze gegevens. De OCMW’s zijn wel verplicht deze gegevens in hun rapport aan de controlecommissie bij het Brussels Parlement te bezorgen.


7. De cel "Transparantie van de bezoldigingen", gecreëerd binnen het parlement, moet over deze gegevens beschikken, in overeenstemming met artikel 7 van de gezamenlijke ordonnantie van 14 december 2017 van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie betreffende de transparantie van de bezoldigingen en voordelen van de Brusselse openbare mandatarissen. De gewestelijke administratie hoeft zelf niet over precieze gegevens per OCMW te beschikken. Sinds de inwerkingtreding van de ordonnantie van 14 maart 2019 tot wijziging van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn, ontvangt de toezichthoudende overheid een beperkt aantal beslissingen van de raad voor maatschappelijk welzijn en een lijst met andere beslissingen van deze raad. Daarom kan de toezichthoudende overheid niet vaststellen hoeveel vergaderingen tot de betaling van presentiegelden hebben geleid.