Logo Parlement Buxellois

Schriftelijke vraag betreffende de weerslag van bepaalde beleidsmaatregelen op de armoedeindicatoren van de laatste welzijnsbarometer.

Indiener(s)
Els Rochette
aan
Elke Van den Brandt en Alain Maron, leden van het Verenigd College bevoegd voor Welzijn en Gezondheid (Vragen nr 68)

 
Datum ontvangst: 13/03/2020 Datum publicatie: 04/05/2020
Zittingsperiode: 19/24 Zitting: 19/20 Datum antwoord: 29/04/2020
 
Datum behandeling van het stuk Indiener(s) Referentie Blz.
13/03/2020 Verwezen in plenaire vergadering p.m.
17/03/2020 Ontvankelijk p.m.
 
Vraag    De Welzijnsbarometer 2019 is verschenen. Een groot aantal Brusselaars leeft in moeilijke omstandigheden en de verschillen tussen arm en rijk zijn groot. Het Observatorium van Gezondheid en Welzijn kruist niet alleen armoede-indicatoren. Het bekijkt ook tendensen en evoluties. Zo is er de vaststelling dat federale hervormingen een grote impact hebben.

Een werkzoekende die door strengere voorwaarden geen uitkering meer van de RVA krijgt, komt terecht bij het OCMW voor een leefloon. Die persoon verdwijnt uit de werkloosheidsstatistieken. De uitgaven voor deze vaak kwetsbare profielen zijn dan voor rekening van de al overbelaste Brusselse OCMW’s.

De Welzijnsbarometer wijst op de grote verschillen tussen Brusselse wijken. In een studie van Onderzoekscentrum Vives van de KULeuven (uit mei 2019) staat de aanbeveling om dotaties uit het gemeentefonds van het Brussels gewest nog meer volgens armoedecriteria toe te kennen. Dat bevordert de solidariteit tussen arme en rijke Brusselse gemeenten. Tegelijk gaat het schadelijke belastingconcurrentie tegen.

Mijn vragen:

- Welke analyse verbindt u aan de verontrustende cijfers van de welzijnsbarometer?

- Wellicht deelt u de analyse dat federale hervormingen de situatie in Brussel bemoeilijken. Welke federale hervormingen wegen het meest op het Brusselse budget? Heeft u er zicht op in welke mate de verstrenging van de werkloosheid in de tijd een impact heeft op de armoede-indicatoren die nu verschenen, en in welke mate het dalend aantal werklozen ook te maken heeft met het stijgend aantal mensen met een leefloon?

- Wat doet u om de solidariteit tussen arme en rijke Brusselse gemeenten te bevorderen?
 
 
Antwoord    De Welzijnsbarometer weerspiegelt de armoede en ongelijkheid in het Brussels Gewest.

De barometer illustreert het feit dat armoede een multidimensionaal fenomeen is dat wordt gekenmerkt door uitsluiting en beperkingen van de toegang op alle gebieden van het leven (huisvesting, onderwijs, werkgelegenheid, sociaal en cultureel leven, etc.).

De analyse van de bevindingen van de Barometer is complex en multifactorieel.

We kunnen hier slechts een paar verklaringen geven.

Sinds vele jaren is de armoede in het Brussels Gewest bijzonder groot.

Het Brussels Gewest verschilt in veel opzichten van Vlaanderen en Wallonië.

Met voor wat het stedelijk karakter betreft: het is een "stadsgewest", het grondgebied is beperkt en de bevolkingsdichtheid is hoog.

Dit "stadsgewest" heeft ook een postindustrieel karakter.

Langs het kanaal ontwikkelden zich in die tijd industrieën en arbeiderswoningen in de lagere delen van de stad.

Hoewel de Brusselse economie sindsdien sterk geëvolueerd is richting een tertiaire economie, worden deze gebieden, die over het algemeen dichtbevolkt zijn en vaak vervallen gebouwen bevatten (gewoonlijk "de arme sikkel" van het Gewest genoemd), nog steeds hoofdzakelijk bewoond door mensen die in armoede leven.

In tegenstelling tot andere grote Europese steden ligt de armoede in het Brussels Gewest dus binnen de grenzen van het "stadsgewest", in het centrum, en niet aan de rand van de metropool, zoals bijvoorbeeld in Parijs.

Bovendien is de internationale immigratie als groot stedelijk centrum belangrijk in het Brussels Gewest; ze bestaat zowel uit welgestelde mensen (die in internationale instellingen en andere instellingen komen werken) als uit mensen uit arme of door oorlog verscheurde landen.

Dit accentueert de inkomensongelijkheid.

Deze aanzienlijke ongelijkheden worden veroorzaakt door de sociaaleconomische geschiedenis van de stad, de professionele polarisatie ten opzichte van de tewerkstelling op het grondgebied (aanwezigheid van hooggekwalificeerde, goed betaalde banen en, parallel daarmee, dienstenbanen om tegemoet te komen aan de behoeften van meer gegoede werknemers in de schoonmaak-, handels-, horecasector, enz. die minder goed betaald worden en vaak slecht georganiseerd zijn in de vakbonden), alsook de moeilijke toegang tot werk voor een bepaald deel van de Brusselse bevolking.

Hoewel er in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest veel mensen worden tewerkgesteld, is ongeveer de helft van de banen in handen van pendelaars die in de andere twee gewesten wonen.

Het niveau van het diploma en de vroegtijdige schoolverlating, de niet-erkenning van in het buitenland behaalde diploma's en de taalvereisten zijn allemaal factoren die een verklaring kunnen vormen voor het feit dat het werkloosheidspercentage in het Brussels Gewest hoger ligt dan het gemiddelde in België.

De afwezigheid van een inkomen uit arbeid in een huishouden houdt vaak in dat situaties van armoede (sociale bijstand en de minimumbedragen van de meeste vervangingsinkomens - met uitzondering van arbeidsongeschiktheidsuitkeringen en pensioenen voor alleenstaanden - onder de armoederisicodrempel liggen).

Tot slot moet ook rekening worden gehouden met de kosten van het levensonderhoud en met name voor de huisvesting.

In het Brussels Gewest zijn de kosten voor huisvesting aanzienlijk hoger dan in andere gewesten en steden van het land.

Ter indicatie: als een alleenstaande die een leefloon ontvangt, de mediane huur voor een appartement met één kamer in het Brussels Gewest zou moeten betalen (650 euro), zou hij of zij gemiddeld bijna 70% van zijn of haar budget aan huur moeten besteden (op de private huurmarkt) en zou hij of zij slechts 250 tot 300 euro overhouden voor alle andere maandelijkse uitgaven.

De barometer toont aan dat er behoefte is aan samenwerking tussen verschillende overheidsniveaus om armoede en ongelijkheid te bestrijden.

Economische en sociale rechten moeten centraal staan in de beleidsdoelstellingen.

Elke entiteit is bevoegd om de armoede te bestrijden: de federale overheid (sociale zekerheid, fiscaliteit, ...) maar ook de gewesten (huisvesting, ...), de gemeenschappen (onderwijs, kinderbijslag, ...) en de lokale overheden (sociale begeleiding, ...).

Er is een globale visie nodig om ervoor te zorgen dat deze hefbomen op een coherente manier worden gemobiliseerd en dat de middelen dienovereenkomstig worden verstrekt, met als doel de toegang tot de grondrechten voor iedereen te waarborgen.

Wat de gevolgen van bepaalde federale hervormingen voor de begroting van Brussel betreft, zou dit een grote studie vereisen en we beschikken niet over precieze informatie over dit onderwerp.

We kunnen echter wel een aantal denkpistes aanreiken.

Over het algemeen kunnen we de budgettaire impact van bepaalde federale hervormingen op het Brussels Gewest niet nauwkeurig inschatten, maar het is duidelijk dat elke maatregel die de Brusselse bevolking nog verder verarmt, op de begroting van het Gewest weegt door de toename van de behoeften en het gebruik van sociale en gezondheidsdiensten (in het bijzonder) die daaruit voortvloeien.

Er zij aan herinnerd dat in België de verdelingseffecten van de sociale uitgaven over het algemeen zijn afgenomen en dat het armoedecijfer van de werklozen de neiging heeft om te stijgen.

Terwijl in 2008 de sociale overdrachten het armoederisicocijfer in België met 46% hebben doen dalen, bedraagt dit in 2018 no slechts 35%.

Door de omvang van de werkloosheid en de armoede in het Brussels Gewest kunnen sommige hervormingen met betrekking tot het recht op sociale bijstand en sociale zekerheid die op federaal niveau worden doorgevoerd, belangrijke gevolgen hebben voor de Brusselse bevolking, aangezien niet minder dan een vijfde van de Brusselse actieve bevolking leeft van een vervangingsinkomen (met uitzondering van pensioenen) of een leefloon.

Beperkingen van de toegang tot sociale rechten kunnen de armoede doen toenemen en dus gevolgen hebben voor de uitgaven van het Gewest op het vlak van de sociale en gezondheidsdiensten (met name wat betreft de bijstand aan daklozen, wier aantal de laatste jaren in het Gewest aanzienlijk is toegenomen).

De opeenvolgende hervormingen die tot doel hebben de voorwaarden voor de toegang tot en het behoud van de werkloosheidsuitkeringen, met name de inschakelingsuitkeringen, te versterken, hebben vooral gevolgen op het niveau van Brussel (zie hieronder).

Andere federale hervormingen kunnen ook een impact hebben op de Brusselse bevolking en bijkomende noden met zich meebrengen die voor het Gewest moeten worden beheerd.

Zo zou de sinds juli 2019 doorgevoerde hervorming, die een striktere controle van de woonplaats van de IGO-bejaarden inhoudt, (zelfs) een nog grotere impact kunnen hebben op de Brusselse bejaarden, gezien het grotere aandeel van de begunstigden, enerzijds, en van de mensen van allochtone origine (die waarschijnlijk in het land zullen blijven wanneer dat mogelijk is) anderzijds.

De toekomst zal ons in staat stellen om dit potentiële effect te beoordelen.

Een verarming van de bejaarden zal noodzakelijkerwijs extra uitgaven op gewestelijk niveau met zich meebrengen.

Er zij echter op gewezen dat deze nieuwe toezichtprocedure tijdelijk werd opgeschort als gevolg van de coronaviruscrisis.

Wat betreft de mogelijke impact van de versterking van de voorwaarden voor de toegang tot en het behoud van werkloosheids- en inschakelingsuitkeringen op de armoede-indicatoren in het Brussels Gewest, zou een studie nodig zijn om de omvang van deze impact nauwkeurig te meten.

Ook hier kunnen echter enkele elementen worden aangereikt.

Mensen die van een werkloosheidsuitkering naar een leefloon evolueren, zullen in de meeste gevallen hun inkomen zien dalen.

Voor degenen die van een inschakelingsuitkering naar een leefloon evolueren, zijn de bedragen relatief vergelijkbaar.

Er zij aan herinnerd dat de bedragen van het leefloon systematisch ver onder de armoederisicodrempel liggen.

Als sommige van de uitgeslotenen of mensen die niet meer aan de voorwaarden voldoen zich richten tot de OCMW's, zijn dit echter geen absoluut communicerende vaten.

Sommige mensen komen niet in aanmerking voor een leefloon (afhankelijk van met name de middelen van het huishouden) en bevinden zich daarom vaak, enerzijds, in een situatie van financiële afhankelijkheid van een echtgeno(o)t(e) (of een ander gezinslid) en zullen, anderzijds, nog verder van de arbeidsmarkt verwijderd zijn (omdat ze vaak geen banden meer hebben met instellingen zoals Actiris).

Andere personen die geen recht meer hebben op een werkloosheidsuitkering kunnen om verschillende redenen wel recht hebben op een leefloon, maar er geen gebruik van maken (zie in dit verband het rapport 2016 van het Observatorium voor Gezondheid en Welzijn "Overzicht van het niet-gebruik van sociale rechten en het tekort aan sociale bescherming in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest").

Deze mensen kunnen mogelijk in situaties van extreme armoede terechtkomen.

Nog anderen zullen een mogelijk precaire baan vinden.

Er zij op gewezen dat het aantal deeltijdse banen en arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd in het Brussels Gewest toeneemt.

Hieronder worden enkele details in cijfers gegeven over de waargenomen veranderingen op het vlak van het inkomen van werkzoekenden, enerzijds, en de groei van het aantal leefloon-begunstigden, anderzijds.

In het Brussels Gewest wordt weliswaar een daling van het aantal werkzoekenden vastgesteld, maar onder hen is er een stijging van het aandeel van de werkzoekenden die niet door de RVA worden gecompenseerd: dit is gestegen van 25% in 2009 tot 32% in 2019.

Bij de jongeren onder 25 jaar is de stijging van het aandeel van de werkzoekenden die geen vergoeding van de RVA ontvangen, nog groter, namelijk van 50% in 2009 tot 74% in 2019.

Dit is deels te wijten aan de opeenvolgende hervormingen die de voorwaarden voor de toegang tot werkloosheidsuitkeringen en in het bijzonder tot inschakelingsuitkeringen (na studies) beperken.

Sommige werkzoekenden die niet door de RVA worden vergoed, wenden zich tot het OCMW, terwijl anderen geen of geen eigen inkomen meer ontvangen met betrekking tot de sociale zekerheid (of bijstand).

Tussen 2008 en 2018 is het aantal personen met een leefloon in het Brussels Gewest aanzienlijk gestegen (+68%) tot 38.681 personen.

Als men daarbij de mensen optelt die met het equivalent van een leefloon leven (voornamelijk kandidaat-vluchtelingen en mensen met een verblijfsrecht maar die niet ingeschreven zijn in het bevolkingsregister), dan leven niet minder dan 43.433 mensen van dit inkomen dat als laatste redmiddel geldt en dat ver onder de armoederisicodrempel ligt.

Het betreft 5,5 procent van de Brusselse bevolking van 18-64 jaar in 2018 (tegenover 4,2 procent in 2008).

Onder de jongvolwassenen (18-24 jaar) is de toename nog zorgwekkender: in tien jaar tijd is het aantal jonge begunstigden meer dan verdubbeld; in 2018 gaat het om 13 553 personen, oftewel 13,2% van alle jongvolwassenen in Brussel (tegenover 7,8% in 2008).

Hoewel het duidelijk is dat er een verband bestaat tussen de daling van het aantal werkzoekenden dat door de RVA wordt gecompenseerd en de stijging van het aantal leefloon-begunstigden, beschikken we niet over cijfers die ons in staat stellen om dit effect precies te meten.

Enerzijds moet het aantal leefloon-begunstigden dat vóór de hervormingen recht zou hebben gehad op een werkloosheidsuitkering en daar nu geen recht op heeft (1), worden beoordeeld, en anderzijds moet het aantal leefloon-begunstigden dat van een werkloosheidsuitkering werd uitgesloten, worden vastgesteld (2).

Punt (1) is niet eenvoudig te kwantificeren. Punt (2) zou kunnen worden benaderd door het bestuderen van de trajecten van mensen, waarbij gebruik wordt gemaakt van KSZ-gegevens, maar deze gegevens zijn over het algemeen alleen beschikbaar met een minimale vertraging van twee jaar en een verzoek om gegevens voor wetenschappelijke doeleinden vergt tijd.

Toch zou het inderdaad nuttig zijn om dergelijke studies op het niveau van de gewesten uit te voeren.

Wat ten slotte de solidariteit tussen de Brusselse gemeenten betreft, wijst de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie (GGC) elk jaar via het Bijzonder Fonds voor Maatschappelijk Welzijn (BFMW) financiële middelen toe aan de OCMW's van het Brussels Gewest om hun algemene financiering te verzekeren.

Het krediet wordt over de OCMW's verdeeld op basis van de verdeelsleutel voor de definitieve bedragen van de Algemene Dotatie aan de gemeenten en de OCMW's.

Deze verdeelsleutel houdt rekening met de volgende indicatoren: de (totale) oppervlakte, de bevolkingsgroei over 10 jaar, het aantal werkzoekenden dat meer dan een jaar werkloos is, het aantal begunstigden van een leefloon, het risico op armoede, het aantal plaatsen in de kinderdagverblijven, de schoolbevolking, het gemiddelde inkomen per inwoner van de opcentiemen op de OV, het gemiddelde inkomen per inwoner van de aanvullende gemeentebelasting op de
personenbelasting, de bevolkingsdichtheid.

Dit mechanisme is dus duidelijk ontworpen met het oog op solidariteit, waarbij de OCMW's van de armere gemeenten een hoger bedrag ontvangen dan die van de rijkere gemeenten.