Logo Parlement Buxellois

Schriftelijke vraag betreffende de interventie van arbeidsgeneeskunde bij de vaccinatieoperatie in de RH's/RVT's

Indiener(s)
Céline Fremault
aan
Elke Van den Brandt en Alain Maron, leden van het Verenigd College bevoegd voor Welzijn en Gezondheid (Vragen nr 323)

 
Datum ontvangst: 18/01/2021 Datum publicatie: 19/03/2021
Zittingsperiode: 19/24 Zitting: 20/21 Datum antwoord: 18/03/2021
 
Datum behandeling van het stuk Indiener(s) Referentie Blz.
27/01/2021 Ontvankelijk p.m.
 
Vraag    De instructies die IRISCARE op 11 januari van dit jaar aan de door de GGC erkende en gesubsidieerde rust- en verzorgingstehuizen, en de serviceresidenties heeft gegeven betreffende de vaccinatie tegen COVID, voorzien herhaaldelijk in de mogelijke tussenkomst van de arbeidsgeneeskunde in het vaccinatieproces, zonder dat deze echter een precieze rol krijgt toebedeeld.
Bovendien voorzien de IRISCARE-instructies, in tegenstelling tot de instructies die over hetzelfde onderwerp in het Waalse Gewest zijn gegeven, niet in enige tussenkomst van de GGC in de vergoeding van de arbeidsgeneeskunde in het kader van dit vaccinatieproces.
Kunt u mij in dit verband meedelen:
1. Wat is de reden voor de tussenkomst van de arbeidsgeneeskunde in dit vaccinatieproces en, in voorkomend geval, wat is de wettelijke of reglementaire basis ervan?
Immers:
a. Met betrekking tot de registratie in "Vaccinet" bepaalt het koninklijk besluit betreffende de registratie en de verwerking van gegevens met betrekking tot vaccinaties tegen COVID-19 in artikel 2 dat de vaccinaties die op Belgisch grondgebied worden toegediend, in de vaccinatiegegevensbank worden geregistreerd door de persoon die het vaccin heeft toegediend of door zijn gevolmachtigde. Er is a priori geen specifieke verwijzing naar de arbeidsgeneeskunde.
b. Volgens mijn analyse heeft de opstelling van een vaccinatiedossier door de arbeidsgeneeskunde enkel betrekking op de verplichte vaccinaties die vereist zijn om dit of dat beroep uit te oefenen (zie Codex over het welzijn op het werk, art. I.4-85, § 1, b) en § 2, alsook I.4-86, 8°, zie ook artikel 7 van het koninklijk besluit van 28 mei 2003 betreffende het gezondheidstoezicht op de werknemers en het koninklijk besluit van 4 augustus 1996 betreffende de bescherming van de werknemers tegen de risico's bij blootstelling aan biologische agentia op het werk). Meent u dat we in deze hypothese zitten?
2. Wat is de precieze rol van de arbeidsgeneeskunde in het kader van de vaccinatieoperatie in de rusthuizen? Is haar optreden verplicht? Zo ja, op welke basis?
3. Zal de interventie van de arbeidsgeneeskunde, zoals in Wallonië, door de GGC worden verzekerd? Zo ja, wat is de begroting voor de interventie van de arbeidsgeneeskunde? Hoe werd ze bepaald? Wat is de facturatiesprocedure? Als dat niet het geval is, wie zal dan betalen en op welke basis?
4. Kunnen de kosten (andere dan die welke door de GGC zouden worden gedekt in verband met de vaccinatie in de RH's/RVT's) in het kader van de huidige vaccinatieoperatie door de arbeidsgeneeskunde aan de rusthuizen worden gefactureerd? Zo ja, welke?
 
 
Antwoord    En wat betreft uw vraag over de wettelijke of reglementaire basis voor de tussenkomst van de arbeidsgeneeskunde in het vaccinatieproces:

Welzijn op het werk, met inbegrip van bescherming en gezondheidspreventie, is een exclusieve bevoegdheid van de federale overheid, met die nuance dat de deelstaten de met het gezondheidstoezicht belaste departementen van de diensten voor preventie en bescherming op het werk aanvullend kunnen erkennen.

In feite zou u de federale minister moeten ondervragen om een precies antwoord te krijgen aangaande de reglementering die u in uw vraag vermeldt. Des te meer omdat de koninklijke besluiten van 4 augustus 1996 en 28 mei 2003, die u aanhaalt, worden opgeheven door het koninklijk besluit van 28 april 2017.

Het behoort niet tot onze institutionele verantwoordelijkheid om instructies te geven aan de diensten voor preventie en bescherming op het werk. Wij hebben hen wel herinnerd aan de mogelijkheid van hun interventies. In de omzendbrief van 26 november 2020 betreffende de instructies voor de door de GGC erkende en gesubsidieerde rusthuizen en rust- en verzorgingstehuizen met betrekking tot de preventie van/reactie op een COVID-19-epidemie, hebben wij bijvoorbeeld het volgende opgemerkt over de preventieve screening van het personeel: “De samenwerking met de diensten voor preventie en bescherming op het werk moet worden voortgezet, onder meer in het kader van de wetgeving betreffende het welzijn op het werk en de bepalingen ervan inzake toezicht op de gezondheid van de werknemers.”

In de omzendbrief van 27 december 2020 betreffende de instructies voor de door de GGC erkende en gesubsidieerde rusthuizen, rust- en verzorgingstehuizen en assistentiewoningen met betrekking tot COVID-19-vaccinatie PfizerBioNTech, wordt verwezen naar de arbeidsartsen met het oog op een goede coördinatie tussen de verschillende artsen die betrokken kunnen zijn.

Er dient ook op gewezen te worden dat in sommige gevallen of voor sommige werknemers de arbeidsartsen over een mate van vertrouwen beschikken die nuttig kan zijn voor het welslagen van de vaccinatiecampagnes, inclusief de deelname aan de vaccinatie.

Bovendien kunnen personeelsleden ook worden gevaccineerd door de coördinerende arts of de referentiearts van de instelling wanneer die daartoe bereid is. Het is niet verplicht om een beroep te doen op een arbeidsarts.


Elke instelling is vrij om de vaccinatiecampagne voor het personeel te organiseren met de externe preventie- en welzijnsdiensten.


Wat betreft uw vraag over het verplichte karakter van de tussenkomst van de arbeidsgeneeskunde:


Aangezien dit een federale verantwoordelijkheid is, moet de federale minister worden ondervraagd, en ik wil erop wijzen dat de federale overheid de institutionele verantwoordelijkheid draagt voor de vaccinatie tegen COVID-19. Het besluit dat u in uw eerste vraag aanhaalt betreffende de verplichting om gegevens over vaccinaties te registreren, is overigens een koninklijk besluit en geen besluit van de deelstaatregeringen.

Wat betreft de vaccinatie door de coördinerende en adviserende artsen of door de referentieartsen of door elke andere arts die geen arbeidsarts is, handelen laatstgenoemden in het kader van een therapeutische relatie met de gevaccineerde persoon, ongeacht of het gaat om een bewoner of een personeelslid. De wettelijke basis is de gecoördineerde wet van 10 mei 2015 betreffende de uitoefening van de gezondheidszorgberoepen