Logo Parlement Buxellois

Schriftelijke vraag betreffende de afname van de groene zones in het Brussels Gewest in het licht van de territoriale planning.

Indiener(s)
Ingrid Parmentier
aan
Rudi Vervoort, Minister-President van de Brusselse Hoofdstedelijke regering, belast met Territoriale Ontwikkeling en Stadsvernieuwing, Toerisme, de Promotie van het Imago van Brussel en Biculturele Zaken van gewestelijk Belang (Vragen nr 163)

 
Datum ontvangst: 26/02/2020 Datum publicatie: 19/05/2020
Zittingsperiode: 19/24 Zitting: 19/20 Datum antwoord: 12/05/2020
 
Datum behandeling van het stuk Indiener(s) Referentie Blz.
13/03/2020 Verwijzing commissie Territoriale Ontwikkeling p.m.
13/03/2020 Ontvankelijk Uitgebreid Bureau van het Parlement
 
Vraag    De pers(1) maakte de resultaten bekend van een studie van de Universiteit van Amsterdam (UvA) over het verlies aan groene ruimte in ons gewest tussen 2003 en 2016. Het zou gaan om een afname met 14_procentpunt. Voor de studie werd gebruikgemaakt van infrarood satellietbeelden. Die methode brengt alle groene en beplante ruimte in kaart die vanuit de lucht zichtbaar is, of het nu publiek toegankelijke groene ruimten zijn, braakland, tuinen of kruinen van vrijstaande bomen. Het gaat hier dus om 'groene ruimte' in de ruimste zin, niet enkel om wat als groene zone staat ingetekend op het Gewestelijk Bestemmingsplan (GBP). Veel van de 'groene ruimten' die op die manier verdwenen zijn, waren bouwgronden die in de tussentijd verkaveld zijn.

Toen ik deze vraag aan u richtte, was de studie nog niet beschikbaar. De methode en de resultaten kunnen dus niet geverifieerd worden. Wat we wel weten, is dat de studie niet het hele gewestelijke grondgebied beslaat. Toch wordt er een reëel probleem in aangekaart: dat de begroeide oppervlakte in het gewest vermindert.

De vergroening mag nog niet tot stilstand komen, want er zijn verschillende bouwprojecten die net lopen of binnenkort uit de startblokken komen. Ik noem er enkele: de Josaphatsite, de Donderberg, het bos waar het Mediapark komt, de "Carré des Chardons" bij de Schaarbeekse Distelsstraat enzovoort. En dan hebben we het nog niet gehad over het constante geknabbel aan de ruimte door de uitbreiding van bestaande gebouwen of de aanleg van parkeerplaatsen.

Ook al staan ze niet officieel te boek als groene ruimte, toch vervullen die groene plekken een essentiële rol voor het stedelijke ecosysteem: ze bevorderen de biodiversiteit, absorberen het regenwater, vormen koelte-eilandjes, slaan CO2 op enzovoort. De burger schat de groene ruimten echt naar waarde, maar binnen de planologie gelden ze paradoxaal genoeg als 'zwakke' functie. Wat ze bieden, is immers niet in geldwaarde uit te drukken, in tegenstelling tot 'sterke' functies als de bouw. De essentiële diensten die ze aan het ecosysteem leveren, verdwijnen echter samen met hen.

Mijnheer de minister-president, ziehier mijn vragen:

-_Welke methodes worden op dit moment binnen de gewestelijke planologie gebruikt om het aandeel begroeide ruimte in ons gewest en de evolutie daarvan door de tijd te meten?

-_Op welke manier worden groene oppervlakten in de ruime zin van het woord (dus niet alleen de zones die aldus ingetekend staan in het GBP) mee in rekening genomen bij de analyse van grote stedenbouwkundige projecten?

-_Perspective.brussels wil een jaar lang nadenken over verdichting. Op welke manier wordt in die denkoefeningen aandacht besteed aan de afname van de groene ruimtes (in brede zin) en de ermee gepaard gaande druk op de ecosystemen?

-_Is er in de planologische analyses van de laatste grote grondreserves van het Brussels Gewest aandacht voor de noodzaak om verloren gegane groene ruimte zo veel mogelijk elders te compenseren? Worden er met andere woorden zones binnen de laatste grote grondreserves onthard en herbeplant (bijvoorbeeld Schaarbeek-Vorming, het oude NAVO-terrein, Richtplan Herrmann-Debroux, de oude oprit van de E40)?

-_Met de minimale biotoopcoëfficiënt per oppervlak (zoals beschreven in de Gids voor Duurzaam Bouwen) kan het ecologisch potentieel van een stuk grond voor en na bouw/bewerking vergeleken worden. Wordt die coëfficiënt gebruikt in stedenbouwkundige procedures zoals studies en effectenrapporten?
 
 
Antwoord    Ik dank u voor uw vraag, omdat zij mij de gelegenheid biedt om de vele overhaaste reacties die volgden op de bekendmaking van de studie in perspectief te plaatsen. Eerst en vooral moeten we ons afvragen of voor de studie in kwestie een robuuste methodologie werd gehanteerd en nagaan op welke technische data de uitwerking ervan gebaseerd was. We moeten de resultaten vandaag toch ietwat nuanceren.

Er bestaan verschillende methodes om de oppervlakte van het vegetatiedek in een bepaald gebied in te schatten: satellietbeelden, luchtfoto’s, administratieve data, terreinonderzoeken of een combinatie van deze methodes. De studie concentreert zich op de groene en beplante ruimten, maar ze houdt geen rekening met de niet-groene ruimten die ook van essentieel belang zijn voor het ecosysteem, bijvoorbeeld voor de absorptie van het regenwater, biotopen voor de biodiversiteit, enz. Wanneer we de kaart aandachtig bekijken, kunnen we ons trouwens afvragen in hoeverre de beelden juist geïnterpreteerd werden. Op de kaart zijn de gebieden waar de vegetatie verdwenen is, rood ingekleurd en de gebieden waar er vegetatie is bijgekomen, groen. Die ingekleurde gebieden zijn niet altijd correct en dat heeft te maken met de aard van de beelden die gebruikt werden om de vergelijkingen te maken. Zo moeten we er bijvoorbeeld rekening mee houden dat de verschillende seizoenen een invloed hebben op de omvang van de vegetatie.


1/ Op uw vraag over de toegepaste methode om het vegetatiedek en de evolutie ervan te analyseren, kan ik u antwoorden dat de ULB de beplante oppervlakte in 1997 in kaart heeft gebracht op basis van topografische data van het NGI, infrarood-luchtfoto’s, administratieve en kadastrale gegevens en terreinonderzoeken. Volgens die studie nam het vegetatiedek 53% van de oppervlakte van het Brusselse grondgebied in. In 2010 maakte de VUB gebruik van satellietbeelden in hoge resolutie om het vegetatiedek te bestuderen. Die studie kwam tot de conclusie dat ongeveer 54% van het gewestelijke grondgebied bedekt was met vegetatie en dat deze zeer ongelijk verdeeld was tussen de tweede gordel en de centrumwijken. In 2016 werd de beplanting op basis van satellietbeelden in hoge resolutie opnieuw in kaart gebracht. Daaruit bleek dat het vegetatiedek 54,8% van de oppervlakte innam en dat de hoeveelheid vegetatie dus vrij stabiel was gebleven.


2/ U vraagt ook op welke manier bij het onderzoek van stadsprojecten rekening gehouden wordt met de groene ruimten. Ik kan u daarop antwoorden dat een basisconcept bij stadsplanning de toegankelijkheid van de groene ruimten voor het publiek is. Dat is een minder breed concept dan het vegetatiedek, maar het zegt iets over het algemeen belang en de kwaliteit van de openbare ruimte in de wijken. Leefmilieu Brussel publiceerde in 2009 en 2012 een kaart van alle groene ruimten die toegankelijk zijn voor het publiek. Die kaart zal tegen 2021 bijgewerkt worden. Het BISA heeft de gegevens daaruit samengevat en kwam tot de conclusie dat 82% van de bevolking dichtbij een toegankelijke groene ruimte woont. Er zijn echter wel enorme verschillen tussen de centrumwijken en de rand (bijv.: 20% voor de wijk rond het Weststation, 100% voor Paduwa in Evere of Watermaal-Bosvoorde). In onze stadsprojecten streven we er dus naar dat percentage voor de dichtbevolkte wijken te verhogen en het in de wijken die vandaag al zeer groen zijn, te behouden. Verder is het ecologisch netwerk een concept dat zeer complementair is met dat van de groene ruimten. Door dat netwerk mee op te nemen in de stadsplanning, kunnen we de versnippering van de natuurlijke habitats zo beperkt mogelijk houden en tegengaan. De (iteratieve) MER’s van de RPA’s bieden de garantie dat thema’s in verband met groene ruimten aan bod komen bij grote stadsprojecten. De lokale plannen, zoals de BBP’s, maken ook een analyse van de bestaande feitelijke toestand en bevatten bijvoorbeeld een optioneel onderdeel waarin de maatregelen om de milieubalans van de perimeter in kwestie te verbeteren, onderzocht worden.


3/ Vervolgens wil ik het hebben over de door perspective.brussels opgestarte denkoefening over verdichting, een begrip dat we uiteraard niet los kunnen zien van het principe van “ontdichting”. Ten eerste loopt momenteel een denkoefening over de ongelijke toegang tot groene ruimten, de inpassing van een groen/blauw/bruin/geel/zwart netwerk en een gewestelijke adaptatiestrategie voor de klimaatverandering. Stadsverdichting helpt om de stadsuitbreiding en de aantasting van de natuurlijke ruimten op het volledige grondgebied te beperken. Verder hebben perspective.brussels, Leefmilieu Brussel en de Vlaamse partners onlangs de studie “OPEN Brussels: Het open ruimtenetwerk in en rond Brussel” opgestart, die tot doel heeft om de toekomst van het open ruimtenetwerk in en rond Brussel in het kader van het TOP Noordrand te bepalen. Een andere studie die momenteel loopt, is “LABO XX-XXI”. Zij werd opgestart door perspective.brussels, de bouwmeester en de Vlaamse partners en is erop gericht een atlas en een ontwerpend onderzoek over de Brusselse rand en de aangrenzende gebieden in Vlaanderen uit te werken. Projecting.brussels tot slot stelt de groene ruimte in de stad centraal in het debat over de stedelijke dichtheid in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. De eerste werkzaamheden leidden onder meer tot de volgende conclusies:

- Het is essentieel om in een objectieve benadering van verdichtingsprojecten aandacht te besteden aan de architecturale vorm en de behoefte aan groene ruimten;
- Bij het analyseren van de dichtheid moeten we niet enkel kijken naar de bebouwing, maar ook naar de groene ruimten, de infrastructuur en de activiteiten;
- Er moeten inspanningen geleverd worden om de verharde ruimten en de geplaveide zones te verminderen.


4/ Op uw vraag over het betonvrij maken van de grote grondreserves kan ik u antwoorden dat ieder ontwerp-RPA voorziet in groene openbare ruimten die ervoor zorgen dat de natuur behouden blijft en voor iedereen toegankelijk is. Ik geef enkele voorbeelden. Het ontwerp-RPA “Delta-Herrmann Debroux” beoogt de beplante oppervlakte te vergroten. Er worden nieuwe parken aangelegd: 2,4 ha op Demey, 8.000 m² op de Driehoek, een stadslandbouwcentrum op de daken op de Driehoek, en dan zijn er ook nog de spoorwegbermen, de promenade en de vijver voor de Europese Commissie die het ontwerp-RPA indeelt in parkgebied. Het ontwerp-RPA “Ninoofsepoort” vrijwaart 2,5 ha park in een administratief gebied. Het ontwerp-RPA “Kazernes” stelt een park van 2.000 m² voor. Het ontwerp-RPA “Wet” beoogt het equivalent van drie voetbalvelden aan extra vrije ruimte te vergroenen. Het idee van het ontwerp-RPA “Weststation” om een park aan te leggen, is ingegeven vanuit het gebrek aan groene ruimten ten oosten van de site. Het past in een aaneensluitend geheel van groene ruimten en bevindt zich tegelijk dichtbij de wijken waar de behoefte eraan het grootst is. De totale oppervlakte van de groene ruimten moet minstens 3,7 ha bedragen, terwijl het GGB maar een verplichting oplegt van 1 ha groene ruimte (+ 40% dus). Idem voor het ontwerp-RPA “Josaphat”, zoals toegelicht in het vorige antwoord. Het RPA waarborgt een oppervlakte van 6,8 ha, terwijl het GGB 13 voorziet in 1 ha. Het “RPA Mediapark” vergroent 8 van de 20 ha die de site groot is, terwijl de huidige regelgeving voorziet in een minimale oppervlakte van 0,2 ha. Het ontwerp-RPA “Zuidwijk”, dat momenteel uitgewerkt wordt, voorziet in de aanleg van een nieuw openbaar park van 2,5 ha. Het ontwerp-RPA “Maximiliaan-Vergote”, dat ook nog wordt uitgewerkt, wil de kwaliteit van het Maximiliaanpark verbeteren en de oppervlakte ervan vergroten door bepaalde stukken weg om te vormen tot park en door sommige lokale secundaire wegen herin te richten. Een aanzienlijke verbetering van de bestaande en beoogde toestand. De visie voor de zone “Defensie” wordt uitgewerkt in overleg met het Vlaams Gewest en wordt opgebouwd rond een uitgestrekt park dat de schakel vormt tussen de ontwikkelingsprojecten. Het is de bedoeling om de infrastructuur van landsverdediging in grote mate betonvrij te maken. De definitiestudie voor de “campus Pleinlaan en omgeving” beveelt aan om de landschappelijke weefsels te behouden, de groene en open ruimten meer tot hun recht te laten komen en de subgehelen van de campussen beter te verbinden met elkaar en met de omgeving daarbuiten. Tot slot biedt de centrale ligging van het kanaalgebied de kans om een van de hoofdambities van het Brusselse Natuurplan te verwezenlijken, namelijk de natuur sterker aanwezig laten zijn tot in de stadskern. Dat is de ambitie van het Beeldkwaliteitsplan.


5/ Tot slot wil ik nog ingaan op uw vraag over de BAF-index: dat is een interessant instrument om een project vorm te geven en te beoordelen. Het werd gebruikt voor het MER van vele ontwerp-RPA’s en ook bepaalde strategische onderdelen verwijzen er uitdrukkelijk naar. Het heeft echter weinig nut om het op te leggen als norm. Samen met Leefmilieu Brussel werd beslist om de BAF-principes niet op te nemen in de reglementaire onderdelen van de ontwerp-RPA’s, opdat de BAF als instrument verder zou kunnen evolueren zonder het RPA telkens te moeten bijwerken. Het BKP beveelt verder aan om de ecologische netwerken van het kanaal te versterken door de inrichting van de openbare en private percelen naar ecologische waarde te beoordelen aan de hand van de BAF.


Ter afronding: afgezien van het evenwicht tussen dichtheid en open ruimte dat wij systematisch nastreven voor elke ontwikkelingszone en afgezien van alle mogelijke milieumaatregelen die de RPA’s bijvoorbeeld in toepassing van be.sustainable naar voor schuiven, wil ik erop wijzen dat de RPA’s slechts 20% van de oppervlakte van het Brusselse grondgebied bestrijken. We moeten ons echter toespitsen op het volledige grondgebied en vanuit een breder kader nadenken over de manier om het stadsweefsel van de tweede Brusselse gordel te laten aansluiten op het centrale weefsel, over de ontdichting van het centrale weefsel, over de open ruimte op grootstedelijke schaal, over de aanleg van grootstedelijke parken in het noorden en op het terrein van defensie.