Logo Parlement Buxellois

Schriftelijke vraag betreffende de Belgische vertegenwoordiging bij de Europese Unie.

Indiener(s)
Marie Lecocq
aan
Pascal Smet, Staatssecretaris van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, bevoegd voor Stedenbouw en Erfgoed, Europese en Internationale Betrekkingen, Buitenlandse Handel en Brandbestrijding en Dringende Medische Hulp (Vragen nr 132)

 
Datum ontvangst: 05/02/2020 Datum publicatie: 09/04/2020
Zittingsperiode: 19/24 Zitting: 19/20 Datum antwoord: 01/04/2020
 
Datum behandeling van het stuk Indiener(s) Referentie Blz.
13/03/2020 Ontvankelijk Uitgebreid Bureau van het Parlement
 
Vraag    Op 8 maart 1994 werd tussen de federale Staat enerzijds en de Gemeenschappen en Gewesten anderzijds een samenwerkingsakkoord afgesloten betreffende de vertegenwoordiging van ons land op de Europese ministerraden. Dit akkoord deelt onder andere de Europese vergaderingen in verschillende categorieën in. Volgens de behandelde materie kan België dan op een van de volgende manieren vertegenwoordigd zijn:
 
- exclusieve vertegenwoordiging door het federale niveau;
- exclusieve vertegenwoordiging door de gefedereerde entiteiten;
- gemengde vertegenwoordiging;
- exclusieve vertegenwoordiging door de Vlaamse Gemeenschap (visvangst op de Noordzee).
 
Ondertussen heeft zowel België als Europa ingrijpende institutionele hervormingen doorgemaakt, wat tot een aanpassing van dit akkoord uit 1994 noodzaakt. Maar dit is een gevoelig onderwerp en een consensus hierover lijkt momenteel veraf. Nochtans is zo een actualisering van het samenwerkingsakkoord, die nu waarschijnlijk weer op de lange baan geschoven wordt tot de vorming van een nieuwe federale regering, onontbeerlijk. De kwestie wordt nog wat urgenter doordat in het eerste semester van 2024 België het voorzitterschap van de Europese Ministerraad zal moeten waarnemen.
 
De herziening van zo’n samenwerkingsakkoord verloopt via de Interministeriële Conferentie voor Buitenlands Beleid (ICBB) en daar is het Brussels Hoofdstedelijk Gewest vertegenwoordigd door zijn minister-president/staatsecretaris belast met Europese Zaken. Eind 2012 heeft de ICBB een werkgroep opgericht die zich specifiek met de herziening van het akkoord over de vertegenwoordiging in Europa moest bezighouden. Na zeventien keer vergaderd te hebben heeft de werkgroep zichzelf opgeheven. Een compromis was niet gevonden en ondertussen verkeert de federale regering in lopende zaken. In 2016 werden pogingen ondernomen om de gesprekken weer te starten, maar dat liep op een mislukking uit.
 
Het akkoord uit 1994 bepaalt dat de gefedereerde entiteiten een beurtrol moeten afspreken wanneer ze geroepen worden om België in Europa te vertegenwoordigen. Dit systeem wordt geregeld door de ICBB geëvalueerd en geactualiseerd.
Traditioneel is het de Duitstalige Gemeenschap die de andere entiteiten uitnodigt voor een informeel overleg daarover. Dat heeft ze voor het laatst gedaan in 2018, toen de beurtrol moest worden afgesproken die ingaat op 1 juli 2020.
 
Vorige week liet Vlaams minister-president Jambon in de pers optekenen dat de gefedereerde entiteiten het eens geworden waren over een betere regionale vertegenwoordiging bij de EU en over een gemeenschappelijk voorstel hierover dat aan de volgende federale regering zou worden voorgelegd.
 
- Mijnheer de staatssecretaris, kunt u ons bevestigen dat zulke afspraken werden gemaakt? Wat is de inhoud van dat akkoord?
 
- Hoe moeten we die voorstellen van de heer Jambon interpreteren? Het is immers geweten dat de Vlaamse regering haar autonomie wil versterken en dat ze de Belgische vertegenwoordiging bij Europa maximaal wil regionaliseren.
 
- Hoe bereidt ondertussen de Belgische vertegenwoordiging de verschillende Europese ministerraden voor die zullen plaatshebben tijdens het Belgische voorzitterschap van de Unie?
 
 
Antwoord    Er heeft inderdaad bilateraal overleg plaatsgevonden tussen Minister-President Jambon en Minister-President Paasch en Vervoort.

Wat betreft het overleg van 6 december tussen Minister-President Vervoort en Jambon, werd de kwestie van de herziening van verschillende samenwerkings-overeenkomsten van 1994 inzake internationale vertegenwoordiging (vertegenwoordiging in de Raad van Ministers van de EU, statuut van de regionale consulaire vertegenwoordigers en vertegenwoordiging in internationale organisaties), met inbegrip van de twee samenwerkingsovereenkomsten inzake de vertegenwoordiging van het Koninkrijk België in de Raad van Ministers van de EU, die de federale regering en de gefedereerde entiteiten binden, besproken.

Minister-PresidentVervoort heeft enkel verklaard dat hij bereid is om de besprekingen over de herziening van deze overeenkomsten opnieuw aan te vatten, daar waar ze in 2016 gestrand waren, en dit rekening houdend met staatshervormingen die sinds 1994 hebben plaatsgevonden. Ik wil dan ook heel duidelijk stellen dat er geen formeel of informeel akkoord is tussen de Vlaamse en de Brusselse regering over de inhoud van de herziening van het betreffende samenwerkingsakkoord.

De verklaringen van Minister-President Jambon als zou er een overeenkomst bestaan tussen gefedereerde entiteiten zijn dus geheel voor zijn rekening. Sinds deze ontmoeting is er geen discussie meer geweest over de reikwijdte en de inhoud van een dergelijke herziening.

Wat de rotatie van toebeurtrol betreft, is het inderdaad de Duitstalige Gemeenschap die traditioneel het initiatief neemt om het overleg tussen de gefedereerde entiteiten te organiseren, met als doel om vervolgens een overeenkomst te laten ratificeren binnen de Interministeriële Conferentie voor Buitenlands Beleid (ICBB). Mijn kabinet heeft al opgeroepen tot een dringende organisatie van een nieuw overleg, aangezien de huidige toebeurtrol op 30 juni 2020 afloopt en we ons op Brussels niveau Brussel goed willen kunnen voorbereiden op de najaarsagenda. Bovendien, bij gebrek aan een herziening van deze overeenkomsten en tot het moment dat een eventuele herziening in werking treedt, ben ik van mening dat de toepassing van de akkoorden van 1994 en de geplande toebeurtrol op normale wijze en van rechtswege wordt voortgezet.

Wat ten slotte het Belgische voorzitterschap van de Raad in 2024 betreft, zal het inderdaad nodig zijn om vooraf overleg te plegen, wat ons in staat moet stellen om dit zo snel mogelijk te organiseren.

In dit verband hebben we twee opties. Ofwel slagen de verschillende federale en gefedereerde entiteiten erin om (snel) te onderhandelen over een nieuw samenwerkingsakkoord dat de kaarten herschikt wat betreft de vertegenwoordiging in de Raad, ofwel bereiken de gewesten en gemeenschappen onderling overeenstemming over de rotatie die ze met het oog op het voorzitterschap wensen (categorie III en IV).

Het is in ieder geval duidelijk dat deze onderhandelingen zeer politiek en gevoelig zullen zijn. Zodra de rotaties zijn vastgesteld, zorgt elke regio of gemeenschap voor de coördinatie van de sector waarvoor zij verantwoordelijk is.