Logo Parlement Buxellois

Schriftelijke vraag betreffende de uitvoering van het deel "residentiële gebouwen" van het Energie-Klimaatplan 2030 van het Brussels Gewest.

Indiener(s)
Marie Nagy
aan
Alain Maron, Minister van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering, belast met Klimaattransitie, Leefmilieu, Energie en Participatieve Democratie (Vragen nr 218)

 
Datum ontvangst: 27/02/2020 Datum publicatie: 26/05/2020
Zittingsperiode: 19/24 Zitting: 19/20 Datum antwoord: 26/05/2020
 
Datum behandeling van het stuk Indiener(s) Referentie Blz.
13/03/2020 Ontvankelijk Uitgebreid Bureau van het Parlement
 
Vraag    De Brusselse regering beseft terdege de urgentie van een doortastend klimaatbeleid en dat weerspiegelt zich ook in de sector van de residentiële gebouwen. Daar ligt een grote uitdaging, niet alleen op het vlak van klimaattransitie, maar ook op sociaal en maatschappelijk vlak, want dit raakt direct aan de huisvesting van de Brusselaars.

Laat me er eerst even aan herinneren dat het woningpark van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest momenteel 550.000 eenheden telt. Tegen 2050 verwacht men een aangroei van de Brusselse bevolking met ongeveer 118.000 inwoners, ofwel 53.500 huishoudens. Het aantal woningen zal bijgevolg evenredig moeten stijgen.
 
De horizon 2050 van het Klimaatplan gaat dus in feite over een patrimonium van rond de 600.000 woningen. Dat impliceert ook dat de nieuwe woningen die tegen dan gebouwd zullen worden, allemaal aan een hoge standaard inzake energie-efficiëntie zullen moeten voldoen.
 
Het plan verwoordt de ambitie om voortaan jaarlijks 3% van de woningen op het Brusselse grondgebied energie-efficiënter te maken, en dat gedurende dertig jaar. Dat wil zeggen dat elk jaar 16.500 woningen zullen worden aangepakt.
 
Op een andere niveau, met name in de Oriëntatienota inzake Huisvestingsbeleid, lezen we dan weer de ambitie om de directe en indirecte broeikasgassen tegen 2030 met 40% terug te dringen. Dit voornemen is duidelijk heel wat ambitieuzer dan dat van de 3% aangepaste woningen per jaar uit het Brusselse Klimaatplan.
 
Hoe rijmt men deze twee doelstellingen?
 
Is het wel realistisch om zo een ambitieuze doelstelling te formuleren, wetende dat het heel wat voeten in de aarde heeft om alle noodzakelijke modaliteiten en procedures op te zetten? Men moet daarenboven ook rekening houden met het feit dat een deel van de budgettaire middelen voor huisvesting in de periode 2020-2030 in principe aangewend moet worden voor de realisatie van het Gewestelijk Huisvestingsplan en van de Alliantie Wonen.
 
Mijnheer de minister, kunt u ons meedelen wanneer de Brusselaars over een volledig en operationeel huisvestingshoofdstuk zullen beschikken? Wat zal de overheid precies ondernemen? Volgens welke kalender zullen de nodige, hoofdzakelijk publieke, middelen ter beschikking worden gesteld om het hoofdstuk Huisvesting uit het Energie- en Klimaatplan concreet te maken?

Dat plan oogt vrij duidelijk in zijn algemene doelstellingen, maar al wat minder duidelijk als het gaat over de verplichtingen die men aan de verschillende spelers en eigenaars van woningen zal opleggen.
 
Over welke hefbomen en budgettaire middelen beschikt de regering om dingen te realiseren?
 
Het Klimaatplan verwijst ook naar de 34 actiefiches uit het document ‘Strategie om de milieu-impact van bestaande gebouwen in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest tegen 2030-2050 te verminderen.’ Het merendeel van die actiepunten is echter aan actualisering en precisering toe.
 
Kunt u me zeggen hoe en wanneer deze renovatiestrategie zal worden aangepast?
 
Voor de beknopte geconsolideerde budgettaire elementen verwijs ik naar de pagina’s 68 en 69 uit het document. Daar spreekt men inzake huisvesting van een eerste budgettaire raming van 25,8 miljard euro. Daarmee zouden 449.105 wooneenheden moeten worden gerenoveerd en 52.024 nieuwe bijgebouwd. Dat komt neer op een jaarlijkse kostprijs van 860 miljoen euro, te verdelen over de openbare en de private sector. Of met nog andere woorden gezegd: een gemiddeld budget van 51.483 euro per wooneenheid, al zullen de noodzakelijke ingrepen natuurlijk verschillen van woning tot woning. Dit alles op basis van de Cost Optimum-studie uit 2017.
 
Dit is, als ik me niet vergis, een studie die werd opgesteld voor Wallonië. Gelden de hypotheses uit die studie ook voor het Brussels Gewest?
 
Wat zou in Brussel de gemiddelde eenheidsprijs per wooneenheid bedragen, opgesplitst volgens ingreep (renovatie of nieuwbouw)?
 
Het bedrag van 25,8 miljard euro is een bedrag uit 2019, dat in de loop van de dertig jaar die volgen en die nodig zijn voor de uitvoering van het Klimaatplan, vanzelfsprekend geregeld naar boven zal moeten worden bijgesteld. Hebt u al een idee over hoe dat bedrag zal evolueren?
 
Op pagina 35 van het Energie- en Klimaatplan maakt men gewag van een studie die de investeringsnoden heeft geraamd om alle sociale woningen in België energie-efficiënter te maken. Daar spreekt men van een globale kostprijs tussen 2,987 en 6,008 miljard euro, al naargelang de gehanteerde hypotheses. Dat is wel een erg brede marge. Kunt u hier wat uitleg bij geven? Hoe hoog raamt men de totale kostprijs van zo een renovatie van sociale woningen in het Brussels Gewest?
 
Om zo een plan op te starten is om te beginnen een realistisch en exhaustief beeld nodig van de bestaande toestand op het terrein. Het plan heeft het over de certificaten inzake energieprestatie, over de erkende energiedeskundigen, over de verschillende software volgens het soort huisvesting, en zo meer.
 
Wie stelt al deze fases in werking? Hoe vorderen de werkzaamheden? Wanneer zullen we over betrouwbare gegevens kunnen beschikken die ons een zicht moeten geven op de juiste toestand van het Brusselse publieke en private patrimonium en op de te verwachten reële kosten?
 
Dan is er nog een belangrijke kwestie: wie zal de kosten dragen? Hoe zal dat worden verdeeld over de publieke en de private sector? Momenteel – in de aangepaste begroting voor 2019 - zijn dit de gewestmiddelen, in termen van vereffeningskredieten, die bestemd waren voor de verschillende actoren op het vlak van gebouwenrenovatie:
 
- Renovatie van sociale woningen: 151 miljoen euro; dit is een hoog bedrag, dat de laatste jaren zelden werd gerealiseerd;
- Energiepremie: 12,855 miljoen euro;
- Premie voor renovatie en gevelwerken: 9,879 miljoen euro;
- Financiering van de verschillende steunmaatregelen voor wie investeert in energiebesparingen: 6,302 miljoen euro.
 
Dat brengt ons op een totaal van 180,036 miljoen euro dat bestemd is voor verschillende vormen van renovatie van het publieke en private woningpark.
 
Daarbij mag men nog het bedrag van 35,4 miljoen euro tellen dat in het kader van het Huisvestingsplan en van de Alliantie Wonen bestemd is voor de bouw van nieuwe sociale en middenklassewoningen.
 
Dat brengt het geconsolideerde totaal van geïnvesteerde ordonnanceringskredieten in 2019 op 215 miljoen euro.
 
Op pagina 2 van de nota worden de jaarlijkse behoeften echter op 860 miljoen euro geschat. Als we ervan uitgaan dat de publieke sector daarvan toch minstens 50% voor zijn rekening zal moeten nemen, komen we op 430 miljoen euro. Minstens, want ook andere sectoren die in deze materie actief zijn, zullen ongetwijfeld een beroep doen op middelen van het Gewest. 430 miljoen, dat is het dubbel van het bedrag uit de begroting van 2019, wat impliceert dat men een serieuze en structurele extra inspanning van 215 miljoen euro zal moeten doen.
 
Kunt u, mijnheer de minister, deze bedragen bevestigen?
 
Een hele batterij aan meetinstrumenten zal moeten worden opgezet om voortdurend na te gaan in welke mate de doelstellingen uit het plan worden gehaald. Ook de gewenste gedragswijzigingen zullen moeten worden gemonitord. Zoals het plan ergens terecht aanhaalt, is het immers niet gegarandeerd dat de maatregelen veel effect zullen hebben als ze niet gepaard gaan met gedragswijzigingen. Wie herinnert zich niet de reacties die losbarstten na de goedkeuring van de ordonnantie over de slimme meters in 2018, toen gezondheidskwesties doorkruist werden door argwaan tegenover sociale controle?
 
Het is een hele uitdaging om gezondheidsdoelstellingen te verzoenen met wat aanvaardbaar is voor de mensen op het vlak van de sociale controle. We moeten ons immers realiseren dat het nastreven van duurzaamheidsdoelstellingen tegelijk ook controlemechanismen vergt.
 
Heeft men hierover al voldoende nagedacht? Wat voor meetinstrumenten zullen worden aangewend om te waken over het halen van de doelstellingen? Wie is daarmee belast?
 
Volgende kwestie: hoe wordt de private sector bij heel deze dynamiek betrokken? Dit is een belangrijk vraag, want een aanzienlijk deel van de maatregelen (financieringsmodaliteiten, openbare aanbestedingen) zal worden uitgerold in partnerschap met privéspelers. Welke denksporen heeft de regering op dat vlak al onderzocht?
 
Tot slot valt het op dat in de tekst nogal sterk gepleit wordt om financiële en fiscale middelen in de vastgoedsector bijna exclusief in te zetten voor maatregelen die een verbeterde energie-efficiëntie nastreven en een verbeterde duurzaamheid in de woonsector in het algemeen. Maar men mag mijns inziens andere doelstellingen die voor het Gewest belangrijk zijn, niet uit het oog verliezen, zoals de handhaving van zijn financiële mogelijkheden via de ontvangsten en een aantal sociale doelstellingen.
 
 
Antwoord    Allereerst wil ik u bedanken voor deze uitgebreide reeks vragen. De Brusselse gebouwen zijn de grootste broeikasgasuitstotende sector in Brussel; het is dus van cruciaal belang om deze zo snel mogelijk aan te pakken om onze ambitieuze klimaatdoelstellingen te bereiken. En dat is wat we doen door middel van onze renovatiestrategie.

De financiering van deze strategie vormt een essentieel onderdeel ervan. Om uw vragen en opmerkingen te beantwoorden, zou ik het eerst over de overheidssteun willen hebben: deze zal veelvormig zijn en bestaan uit verschillende instrumenten zoals de premies, de Europese fondsen, nog vast te stellen belastinginkomsten, en zal dus niet alleen rusten op de begroting die aan het huisvestingsbeleid wordt toegewezen.

Het is belangrijk ook erop te wijzen dat de Brusselse renovatiestrategie van de gebouwen niet alleen met overheidsgeld zal worden uitgevoerd.

Alle financieringshefbomen moeten absoluut worden geactiveerd: aanwending van spaargelden van de burger, aantrekkelijke bankproducten, derde-investeerders, participatieve financiering, enz. Voor een beter overzicht van deze hefbomen verwijs ik u naar de fiches nr. 5 over innovatieve financieringsmechanismen, nr. 6 over belastingen en nr. 9 over financiering uit Europese fondsen.

Met betrekking tot uw berekening van het aandeel van de overheidsinvesteringen die het Gewest zou moeten doen in de totale kosten van de renovatie van de gebouwen in Brussel, moet ik bekennen dat ik de elementen waarop u uw vaststelling dat het ‘minimum 50%’ van de totale kosten van de renovatie zou zijn, niet begrijp. U zult begrijpen dat ik geenszins cijfers kan bevestigen die niet a priori door de bevoegde administraties zijn geverifieerd.

Wat de operationalisering van de strategie betreft, zal het juridische arsenaal dat nodig is voor de uitvoering ervan tegen het einde van de legislatuur worden aangenomen. Dit werk moet niet overhaast gebeuren, al wordt er uiteraard al nagedacht. Ook zullen er tussen nu en dan instrumenten voor de financiering en begeleiding van particulieren worden ingevoerd die een aanvulling vormen op wat er al bestaat.

Om de uitvoering ervan te vergemakkelijken en de verschillende spelers te betrekken, is de renovatiestrategie tijdens de ontwikkeling ervan aan talrijke actoren van de vastgoedsector voorgesteld en wordt ze vandaag nog steeds aan verschillende doelgroepen voorgesteld in het kader van opleidingen of symposia. Het doel van deze presentaties is de sector en de Brusselse bevolking in staat te stellen te anticiperen op de toekomstige verplichtingen. Dat zal ook het doel zijn van de Alliantie ‘Werkgelegenheid-Leefmilieu-Financiën’, die alle sectorale actoren zal samenbrengen rond de uitvoering van de Strategie voor de Duurzame Renovatie van de Gebouwen in Brussel. De Regering zal hierbij de openbare en privé-financieringsactoren betrekken om alle mogelijke pistes voor de financiering van de transitie van het gebouwenpark aan te spreken.

Bovendien zal de naleving van de eisen die het Gewest stelt aan de prestaties van de Brusselse gebouwen en de toe-eigening van de verschillende steun en instrumenten die het zijn burgers aanbiedt om deze te bereiken, niet gegarandeerd zijn zonder de uitvoering van een communicatiecampagne die de context bepaalt, de doelstellingen in herinnering brengt en het verband legt tussen de verschillende acties van de strategie: dat is het doel van de fiche nr. 25 van de Brusselse renovatiestrategie van de gebouwen.

Wat de veronderstellingen van de Cost Optimum-studie betreft, zijn de cijfers in deze studie gebaseerd op gegevens van de Brusselse markt, en niet op die van het Waalse Gewest.

Door de te renoveren oppervlakte per type woning te vergelijken met de geactualiseerde totale kosten afkomstig van de Cost Optimum-studie, wordt de investeringsbehoefte - om de doelstellingen te bereiken die het Gewest zich in de renovatiestrategie heeft gesteld - in eerste instantie geraamd op 28,7 miljard euro tegen 2050, voor de residentiële sector.

Voor een beter begrip van de benodigde investeringen per type woning, nodig ik u uit om het Brussels Energie-Klimaatplan te raadplegen.


Ik ben het niet eens met uw analyse van een opwaartse evolutie van de geraamde investeringen die nodig zijn om de doelstellingen van de Brusselse renovatiestrategie van de gebouwen te bereiken. Dit zou mettertijd verfijnd kunnen worden, maar er is geen reden om deze schatting naar boven bij te stellen voor de huisvestingssector.
Zoals u benadrukt, zal het inderdaad nodig zijn om over gegevens te beschikken die ons in staat stellen de situatie van de Brusselse gebouwen zo goed mogelijk te beoordelen. Zo zullen de gegevens over de toestand van het patrimonium geleidelijk worden verfijnd zoals vermeld in de fiche nr. 28 ‘Verzamelen van gegevens en ontwikkelen van indicatoren’ van de Brusselse renovatiestrategie van de gebouwen. Het doel van deze fiche is om de Brusselse gebouwen verder te documenteren in termen van toestand, typologie, bezettingsprofiel en verbruik, alsook om te anticiperen op de impact van bepaalde maatregelen en om de opvolging van de maatregelen van de strategie te verzekeren door de toepassing van relevante indicatoren.

Ik kan bevestigen dat het Klimaat- en Energieplan 2030 voorziet in de invoering van instrumenten om de uitvoering ervan op te volgen en dat de Regering de nodige
climate governance zal organiseren. Bovendien zal, zoals bepaald in de Gewestelijke Beleidsverklaring, een interdisciplinair en onafhankelijk evaluatiecomité, bestaande uit wetenschappelijke deskundigen, belast worden met het indienen van een jaarlijks verslag aan het Parlement over de stand van het overheidsbeleid op het gebied van de klimaatstrategie en de gewestelijke biodiversiteit