Logo Parlement Buxellois

Schriftelijke vraag betreffende het rapport van de Europese Commissie over experimenten op dieren.

Indiener(s)
Gaëtan Van Goidsenhoven
aan
Bernard Clerfayt, Minister van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering, belast met Werk en Beroepsopleiding, Digitalisering, Plaatselijke Besturen en Dierenwelzijn (Vragen nr 215)

 
Datum ontvangst: 02/03/2020 Datum publicatie: 30/03/2020
Zittingsperiode: 19/24 Zitting: 19/20 Datum antwoord: 30/03/2020
 
Datum behandeling van het stuk Indiener(s) Referentie Blz.
13/03/2020 Ontvankelijk Uitgebreid Bureau van het Parlement
 
Vraag    Op 5 februari laatsleden heeft de Europese Commissie een nieuw rapport over de dierproeven gepubliceerd.
 
Daaruit blijkt dat België in 2017 nog 511.194 dergelijke proeven uitvoerde. Daarmee staat het op de vijfde plaats van de Europese landen, het Verenigd Koninkrijk niet meegerekend, wat het aantal dierproeven met een medisch-wetenschappelijk doel betreft.
 
Wat het inzetten van honden voor wetenschappelijke experimenten betreft nemen we zelfs de vierde plaats in.
 
Dit zijn hoge cijfers, die de verdedigers van dierenrechten terecht zorgen baren. Het hoge aantal kan wel gedeeltelijk verklaard worden door het feit dat België, net na Denemarken, helemaal aan de Europese top staat inzake farmacologisch onderzoek.
 
Maar er is een cijfer in het Europese rapport dat ons echt ongerust zou moeten maken: op de lijst van landen die nog steeds een beroep doen op tests die uiterst pijnlijk zijn voor dieren, nemen we ook een trieste vierde plaats in. Zo zouden er in 2017 niet minder dan 82.356 experimenten zijn uitgevoerd waarbij de dieren scherpe pijn ondergingen en die door de onderzoekers zelf als ‘zwaar’ werden gekwalificeerd. Dat aantal vertegenwoordigt 16,5% van het totale aantal tests op dieren.
 
Mijnheer de minister, in die context zou ik willen weten of u het rapport gelezen hebt. Wat is de analyse van uw kabinet, of van de cel die zich bij Leefmilieu Brussel met dierenwelzijn bezighoudt?
 
Beschikt u over preciezere cijfers voor het Brussels Gewest wat betreft de proeven op dieren, en dan in het bijzonder de proeven die hevig lijden veroorzaken bij de dieren?
 
In oktober van vorig jaar hebt u een balans opgemaakt van de bestaande wetgeving hierover. U hebt toen ook uitgelegd dat het niet voor de hand leek te liggen om dierproeven aan een belasting te onderwerpen, aangezien ze hoofdzakelijk in universitaire onderzoekscentra worden uitgevoerd, en dat zijn meestal vzw’s.
 
U heb toen ook gezegd dat een totale stop op dierproeven niet realistisch was, maar u hebt er wel aan toegevoegd dat u geen reden zag waarom dieren bij experimenten aan meer lijden onderworpen zouden worden dan mensen.
 
Dan moeten de hoge cijfers van proeven waarbij dieren hevige pijnen ondergaan u toch aan het denken hebben gezet.
 
Wat de reglementering betreft hebt u gezegd dat ons Gewest het helemaal niet zo slecht doet inzake de toepassing van de zogenaamde regel van de driedubbele V: verminderen, verfijnen en in de mate van het mogelijke vervangen van dierproeven door alternatieve onderzoeksmethodes. Inspecteurs van Leefmilieu Brussel controleren geregeld de Brusselse laboratoria op de naleving van deze regel.
 
Die regel van de drie V’s komt uit een Europese richtlijn van 2010. De dierenrechtenorganisaties vinden die regel echter totaal ontoereikend, aangezien hij er niet in geslaagd is om tijdens de voorbije tien jaar het dierenleed substantieel te verminderen.
Het Brussels Gewest geeft nu al subsidies aan centra die op zoek gaan naar alternatieve onderzoeksmethodes. Is men van plan om een meer dwingende wetgeving in te voeren?
 
Ondertussen bereidt men de eerste Brusselse Code inzake Dierenwelzijn voor. Zullen de gegevens uit het Europese rapport daar een invloed op hebben, met andere woorden komt er een nieuw reglementair kader voor het gebruik van dieren in laboratoria?
 
U hebt ook aangekondigd dat u aan de diensten inlichtingen zou vragen betreffende dierproeven die worden uitgevoerd voor de ontwikkeling van huishoudproducten. Hebben zij zulke praktijken vastgesteld op het Brusselse grondgebied? Overweegt men tenminste een verbod op dit soort dierproeven?
 
 
Antwoord    Ik bevestig dat mijn kabinet en het Departement Dierenwelzijn van Leefmilieu Brussel kennisgenomen hebben van het rapport van de Europese Commissie.

Wat dit rapport betreft, is het van belang te weten dat het onderzoek op dieren slechts een deel van de biomedische research vertegenwoordigt. Biomedische research is niet enkel gebaseerd op diermodellen, maar ook op celculturen, weefsels op een microchip, in silico, etc.

België is mee koploper inzake medische research en innovatie. Ons land komt niet alleen tegemoet aan de medische behoeften van zijn burgers, maar ook aan de niet-vervulde medische noden van regio’s in de wereld die niet beschikken over de nodige middelen of expertise om hun gezondheidsproblemen het hoofd te bieden (bijvoorbeeld malaria, het ebolavirus, het coronavirus, ...).

Deze wereldwijde leidersrol betekent dat talrijke wetenschappelijke projecten in België worden uitgevoerd. Ons land staat immers op de derde plaats in termen van het aantal in 2017 goedgekeurde projecten. Het grote aantal dierproeven (met een zesde plaats op Europees niveau) kan bijgevolg daarmee in verband worden gebracht.

De beoordeling van de werkelijke ernst die de dieren tijdens de proeven ondervinden, hangt overigens niet alleen af van de objectieve klinische tekenen/maten, de eindpunten en de perfectioneringsmethoden, maar ook van de competentie en de subjectieve evaluatie van de verantwoordelijken van de proeven of van de verzorgers. De afstemming van de werkelijke ernst binnen en tussen de lidstaten blijft dan ook een grote uitdaging. Bijgevolg worden in het rapport van de Europese Commissie nog geen conclusies over deze resultaten getrokken.

Bovendien stelt het rapport dat het niveau van de werkelijke ernst verbonden kan worden aan de nagestreefde doelstellingen. Tijdens de analyse van de subcategorieën van de doelstellingen met het hoogste niveau van ernst, leidt de groepsgewijze sterktebepaling (Batch Potency Testing) tot het grootste aantal gevallen van ernstig lijden, gevolgd door de onderzoeken van het zenuwstelsel en de diagnose van ziekten.

Voor elke van deze drie domeinen bevindt België zich in de top-10 (6
de plaats voor de groepsgewijze sterktebepaling, 8ste plaats voor de onderzoeken van het zenuwstelsel en 5de plaats voor de diagnose van ziekten). De landen die zich bovenaan het klassement bevinden, voeren, net als België, talrijke onderzoeken in deze drie domeinen uit. Bijkomende inspanningen, zoals sessies om de ernst van de experimenten te evalueren, blijven noodzakelijk, zodat de rapporteringsverplichtingen duidelijk zijn voor iedereen.

Wat het gebruik van honden betreft, kan ik u geen bijkomende informatie geven, aangezien in 2017 in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest geen honden werden gebruikt. Ik nodig u hierbij uit om het statistische rapport daarover te raadplegen op de website van Leefmilieu Brussel.

(
https://leefmilieu.brussels/sites/default/files/user_files/statistieken_over_het_gebruik_van_proefdieren_in_het_brussels_gewest_in_2017.pdf)

Wat de cijfers in verband met de ervaren pijn tijdens de proeven betreft, stelt u vast dat in 2017:

- voor 27,33% van de dieren de pijngrens “licht” overschreden werd;
- voor 31,27% van de dieren de pijngrens “matig” overschreden werd;
- voor 24,89% van de dieren de pijngrens “ernstig” overschreden werd;
- voor 16,52% van de dieren de volledige proef onder narcose werd uitgevoerd, zonder opnieuw bij bewustzijn te komen op het einde (terminale fase of “geen herstel”).

Voor elk dier wordt de werkelijke ernst gerapporteerd op basis van de ondervonden ernst tijdens de proef. De werkelijke ernst wordt steeds gebaseerd op de hoogst bereikte niveau van ernst.

De verhouding van de evaluaties van de ernst van de gerapporteerde procedures in 2017 was gelijkaardig aan die van de vorige jaren. Dit aandeel ligt hoger dan het Europese gemiddelde van 10%, maar dat is te verklaren door het soort proeven waarvoor deze dieren gebruikt werden. Van de 22.156 dieren die te maken kregen met ernstige ongemakken, werd immers:

- 36,93% gebruikt voor fundamenteel onderzoek binnen het domein van het immuunsysteem;
- 22,02% gebruikt voor fundamenteel onderzoek binnen de oncologie;
- 26,41% gebruikt voor een reglementair gebruik en een routineproductie (99,38% van deze dieren werd gebruikt in het kader van de kwaliteitscontrole – met inbegrip van groepsgewijze veiligheids- en werkzaamheidstesten).

Wat de experimenten in verband met huishoudproducten betreft, heeft Leefmilieu Brussel de niet-technische samenvattingen van de projecten beoordeeld. Daaruit kwam niet naar voor dat er proeven in verband met huishoudproducten werden uitgevoerd. Niettemin kunnen we niet 100% zeker stellen dat er geen enkele chemische stof getest werd en vervolgens gebruikt werd in huishoudproducten.

Tot slot legt de FOD Volksgezondheid strikte regels op voor dit soort testen (Europese regelgevingen REACH-CLP). Jammer genoeg is het in principe niet mogelijk voor de gewesten om een striktere regelgeving goed te keuren dan diegene die ingevoerd werd in het kader van de richtlijn 2010/63/EU.