Logo Parlement Buxellois

Schriftelijke vraag betreffende het financiële gelijkheid: waar staan we in Brussel?

Indiener(s)
Aurélie Czekalski
aan
Sven Gatz, Minister van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering, belast met Financiën, Begroting, Openbaar Ambt, de Promotie van Meertaligheid en van het Imago van Brussel (Vragen nr 101)

 
Datum ontvangst: 10/03/2020 Datum publicatie: 11/05/2020
Zittingsperiode: 19/24 Zitting: 19/20 Datum antwoord: 07/05/2020
 
Datum behandeling van het stuk Indiener(s) Referentie Blz.
15/04/2020 Ontvankelijk p.m.
 
Vraag    Staat u mij toe u de volgende vragen te stellen over het Brussels Hoofdstedelijk Gewest:

- Waar staan we in Brussel op het vlak van financiële gelijkheid tussen vrouwen en mannen?

- Wat is het percentage vrouwen dat financieel afhankelijk is?

- Wat is het percentage mannen dat financieel afhankelijk is?

- Wat is het gemiddelde inkomen van vrouwen in vergelijking met dat van mannen?

- Wat is het armoederisicopercentage van moeders van eenoudergezinnen?

- Wat is het inkomen waaronder men financieel afhankelijk is?
 
 
Antwoord    Alleen de EU-SILC-enquête naar inkomens en levensomstandigheden kan de vraag beantwoorden.

De enige vrij complete gegevensbron vanuit het oogpunt van de verschillende in aanmerking genomen inkomens, die het mogelijk maakt om alle specifieke gevraagde indicatoren te berekenen (M/V-afhankelijkheidspercentage, M/V-gemiddeld inkomen, alleenstaande moeders met een armoederisicopercentage) is de EU-SILC-enquête van Statbel.


De gegevens uit dit onderzoek kunnen op dit moment echter niet genoegzaam worden gebruikt op het niveau van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. De steekproef bij de ondervraagde populatie is niet voldoende representatief en de verkregen resultaten zouden zeer grote foutenmarges opleveren. Zo wordt het armoederisico berekend voor alle huishoudens die in 2018 in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest zijn geïnterviewd, vastgesteld op 32,8 %. Maar het interval waarin dit percentage een kans van 95 % maakt zich te bevinden, varieert tussen de 27,9 % en 37,7 %.

Aangezien de getoetste indicatoren betrekking hebben op subgroepen van de ondervraagde populatie (mannen, vrouwen, eenoudergezinnen), is het zeker dat de betrouwbaarheidsintervallen nog groter zullen zijn en dat de berekende percentages nog minder betrouwbaar zullen zijn.

Sinds de EU-SILC 2016-enquête is er een nieuwe methode geïmplementeerd voor het bepalen van de steekproef bij te ondervragen populaties in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. De resultaten hadden in de enquête van 2018 zichtbaar moeten worden, maar dat is niet het geval. Statbel onderzoekt de redenen voor de vastgestelde afwezigheid van verbetering en probeert dit te verhelpen. Zodra deze verbetering merkbaar is, zullen we op het niveau van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest relevante indicatoren ontwikkelen, met name over genderongelijkheden.

Er bestaan ​​andere gegevensbronnen, die toelaten enkele elementen van antwoord bieden.


a. Belastbaar inkomen :

Een andere gegevensbron die kan worden gebruikt met betrekking tot inkomens is de fiscale statistiek. Dit heeft echter als nadeel dat niet het geheel van de gezinsinkomens in aanmerking wordt genomen. In feite is het inkomen van werknemers van internationale instellingen afwezig, evenals kinderbijslag of nog het leefloon. Bijgevolg heeft een aanzienlijk aantal belastingplichtigen een belastbaar inkomen gelijk aan 0. Het is gebruikelijk om deze niet in aanmerking te nemen bij het berekenen van de indicatoren van het belastbaar inkomen, aangezien dit belastbare inkomen gelijk aan nul niet noodzakelijkerwijs betekent dat de belastingplichtige geen inkomen ontvangt.


Volgens de laatste beschikbare gegevens van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest (inwoners op 1 januari 2017 voor inkomens ontvangen in 2016), had 24 % van de vrouwelijke belastingplichtigen geen belastbaar inkomen. Deze verhouding was 18 % voor mannelijke belastingplichtigen. Zelfs indien rekening wordt gehouden met het leefloon, de kinderbijslag en het inkomen van mensen die bij internationale instellingen werken, die vaker vrouwen dan mannen betreffen, wat deze kloof enigszins zou kunnen verkleinen, dan is het nog steeds aanzienlijk.

Zodra deze belastingplichtigen zonder belastbaar inkomen uitgesloten zijn van de berekeningen, is het gemiddeld belastbaar inkomen van vrouwen 25 % lager dan dat van mannen. Dit verschil is 14 % als we kijken naar het mediaan inkomen, dat minder gevoelig is voor het gegeven van zeer hoge inkomens. De inkomensongelijkheid blijft dus zeer uitgesproken in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest.


b. Pensioenen :

Er zijn ook verschillen in het gemiddelde ontvangen bedrag in het kader van rustpensioenen. Wat de pensioenen in de private sector betreft, ontvingen vrouwelijke begunstigden die in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest woonden in januari 2019 gemiddeld
13 % minder dan dat van mannelijke begunstigden. Dit komt voornamelijk door verschillen in salaris en loopbaanverschillen (type en duur) voorafgaande aan de pensionering.



c. Risico op armoede :

Als we niet in staat zijn om een ​​armoederisicopercentage naar geslacht op bevredigende wijze te berekenen met de gegevens van de EU-SILC-enquête, maken twee indicatoren het toch mogelijk om te verduidelijken dat vrouwen er waarschijnlijk meer aan blootgesteld zijn dan mannen.


- Enerzijds stellen we vast dat vrouwen vaker dan mannen een leefloon ontvangen. Zo ontving in 2018 6 % van de Brusselse vrouwen, tussen 18 en 64 jaar, een leefloon van een OCMW tegenover 5 % van de Brusselse mannen van dezelfde leeftijd.

- Anderzijds genieten Brusselse vrouwen vaker van de verhoogde tegemoetkoming in het kader van de verplichte zorgverzekering dan mannen: 29 % van de vrouwelijke bevolking tegenover 26 % van de mannelijke bevolking. Deze verhoogde tegemoetkoming is in het algemeen gericht op bevolkingsgroepen die beperkte financiële middelen hebben.


d. Arbeidsmarkt :

Financiële ongelijkheden tussen mannen en vrouwen zijn ook te wijten aan de ongelijkheden tussen mannen en vrouwen op de arbeidsmarkt. Deze ongelijkheden zijn met name aanwezig op de volgende drie niveaus:


- Brusselse vrouwen zijn minder aanwezig dan mannen op de arbeidsmarkt. De participatiegraad van vrouwen, tussen 20 en 64 jaar, was in 2018 64 %, terwijl die voor mannen van dezelfde leeftijd 77% is.

Dat verschil is ook te zien in de arbeidsparticipatie van 20-64-jarigen. In 2018 was dit 66 % voor mannen en 57 % voor vrouwen.

- Onder de Brusselse bevolking met een baan zijn er relatief meer vrouwen dan mannen die deeltijds werken. In 2018 had 32 % van de werkende vrouwen een deeltijdse baan, terwijl dit gold voor 12 % van de werkende mannen.

Een belangrijk verschil op dit niveau zijn de redenen die worden gegeven om uit te leggen dat deze mensen deeltijds werken. Slechts 2 % van de mannen verklaart dat de keuze voor deeltijdse arbeid bepaald wordt door familiale omstandigheden (“zorgdiensten niet beschikbaar voor hun kinderen / andere afhankelijke personen”), terwijl dit percentage 18 % bedraagt bij vrouwen.

- Vanuit financieel oogpunt kan men hieraan toevoegen dat er nog steeds een grote loonkloof bestaat tussen mannen en vrouwen. Volgens het Instituut voor de gelijkheid van vrouwen en mannen, dat steunt op gegevens van de RSZ, bedroeg de loonkloof in België 24 % tussen mannen en vrouwen, in het voordeel van de eerstgenoemden. Zelfs door de verschillen in gemiddelde arbeidsduur te neutraliseren, bleef dit verschil 10 %.

Zoals uiteengezet in het dossier “Vrouwen op de arbeidsmarkt in het Brussels Gewest”, opgesteld in 2015 door het Observatorium voor Gezondheid en Welzijn van Brussel-Hoofdstad (GGC) en het Brussels Observatorium voor werkgelegenheid en opleidingen (Actiris), zijn vrouwen onderworpen aan een dubbele beroepssegregatie die verantwoordelijk is voor een groot deel van deze loonkloof:

- Horizontale segregatie: vrouwen zijn meer aanwezig in de slechter betaalde beroepen en sectoren.
- Verticale segregatie: vrouwen bekleden vaker functies met minder verantwoordelijkheid en dus met lagere lonen.