Logo Parlement Buxellois

Schriftelijke vraag betreffende de maatschappelijke re-integratie van gevangenen middels huisvesting.

Indiener(s)
Bianca Debaets
aan
Nawal Ben Hamou, Staatssecretaris van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest bevoegd voor Huisvesting en Gelijke kansen (Vragen nr 186)

 
Datum ontvangst: 21/04/2020 Datum publicatie: 27/05/2020
Zittingsperiode: 19/24 Zitting: 19/20 Datum antwoord: 27/05/2020
 
Datum behandeling van het stuk Indiener(s) Referentie Blz.
29/04/2020 Ontvankelijk p.m.
 
Vraag    De Brusselse Bond voor het Recht Op Wonen (BBROW) heeft een interessante analyse voorgesteld omtrent huisvesting na de gevangenis1. Daarin wordt de centrale rol van huisvesting in de maatschappelijke re-integratie van gevangenen in benadrukt.

Het ontbreekt ex-gedetineerden echter vaak aan middelen om in de eigen huisvesting te kunnen voorzien. Wie recht heeft op het leefloon, zal procedures van het OCMW moeten afhandelen en de beslissing van de sociale raad afwachten. Vaak zorgt dat voor een gebrek aan inkomen tijdens de eerste maand na vrijlating, en soms zelfs veel langer.

Ook de situatie op het terrein is ontoereikend.

Een verbeterde en verhoogde toegang tot de bestaande voorzieningen dringt zich dus op. De Brusselse vzw Rizome ontwikkelde daartoe reeds een specifiek huisvestingsproject (met als eerste as het aangaan van partnerschappen met sociale verhuurders als SVK’s en OVM’s, en als tweede as het beheren van een ‘transitiewoning’ waarin 4 kamers en gemeenschappelijke ruimtes beschikbaar zijn om 6 maanden te huren, welke termijn twee keer verlengbaar is – een tweede dergelijke transitiewoning, gericht op vrouwen, opende inmiddels in Sint-Gillis).

In de beleidsverklaring van de Brusselse Regering valt omtrent dit onderwerp het volgende te lezen: “Om bij te dragen tot een succesvolle sociale re-integratie van gedetineerden zal de regering de diensten ter ondersteuning van personen in detentie versterken en projecten voortzetten die gericht zijn op het creëren van passende huisvestingsoplossingen om dakloosheid onder deze personen aan het einde van hun detentie te voorkomen.”

Vandaar dat ik u graag volgende vragen stel:

- In hoeverre hebt u kennis genomen van het rapport van BBROW? Hebt u hieraan meegewerkt of hebt u hier een reactie op kunnen geven voor publicatie?

- Welk maatregelen hebt u reeds genomen sinds het begin van de legislatuur wat betreft de maatschappelijke re-integratie van gevangenen in het kader van uw bevoegdheden, en in lijn met het regeerakkoord? Welk budget vertegenwoordigen deze maatregelen?

- Kan u in het bijzonder toelichten welke projecten om dakloosheid onder deze personen aan het einde van hun detentie te voorkomen, nu reeds ondersteund worden door de Brusselse Regering? Maakt u hiertoe budget vrij binnen de bevoegdheid Huisvesting?

- Welke diensten ter ondersteuning van personen in detentie in de aangehaalde passage van de beleidsverklaring geeft u financiële of andere ondersteuning in het kader van deze bovenvermelde problematiek? Welke maatregelen zijn hieromtrent uitgewerkt?

- Op welke manier hebt u rond deze problematiek overleg en afstemming gepleegd met het GGC-college? Zijn er in dat opzicht gemeenschappelijke initiatieven lopende?

- Op welke manier voert u overleg met het federale niveau en het gevangeniswezen teneinde zo hieromtrent een coherent beleid en breed gedragen initiatieven te kunnen ontwikkelen?

- Op welke manier voert u overleg met de verschillende andere betrokken actoren, zowel institutioneel als middenveldorganisaties (armoedeverenigingen, BBROW, SVK’s, OVM’s, OCMW’s …)?

- Hebt u cijfers omtrent het aantal (ex-)gedetineerden die momenteel op een huisvestingswachtlijst staan bij de SVK’s, OVM’s en OCMW’s? Hoeveel gedetineerden werden via deze kanalen voorzien van een huisvestingsoplossing tijdens 2019? Welke evolutie kan u duiden in deze cijfers ten opzichte van het jaar voordien? Worden zij begeleid door deze organisaties voor een aanvraag, zelfs in de periode voor hun vrijlating?

- Op welke manier volgt u de werking van betrokken organisaties zoals La Source, Ilot en vzw Rizome verder op met betrekking tot dit onderwerp? Op welke manier worden zij mee betrokken in het bredere beleid hieromtrent?


1 https://medium.com/@infobbrow/huisvesting-na-de-gevangenis-7ae1d1eb027a
 
 
Antwoord    We hebben inderdaad kennisgenomen van de publicatie van de BBRoW inzake de rol van huisvesting voor gevangenen. Het is niet onze gewoonte om uitspraken te doen over analyses van de BBRoW voordat ze gepubliceerd worden.

Deze publicatie is gebaseerd op de expertise van actoren die gespecialiseerd zijn in de re-integratie van gevangenen via huisvesting, met name de vzw Rizome-Bxl en de Réseau de Prévention à la Récidive (RePR) waarmee we regelmatig contact hebben.

Wat betreft de maatregelen op het vlak van sociale re-integratie van gevangenen die in het kader van mijn bevoegdheden werden genomen:

De ordonnantie van 27 juli 2017 met het oog op de regionalisering van de woonhuurovereenkomst heeft in de Brusselse Huisvestingscode een nieuw hoofdstuk met de benaming “glijdende huurovereenkomst” ingevoerd.

In artikel 2, §1, 33° van de Huisvestingscode wordt de glijdende huurovereenkomst als volgt omschreven: “huurovereenkomst voor hoofdverblijfplaats gesloten, met uitdrukkelijk of stilzwijgend akkoord van de hoofdverhuurder, door één van de rechtspersonen gedefinieerd door de Regering om tegelijkertijd het gehuurde goed onder te verhuren aan een persoon die het recht heeft om, na het verstrijken van zijn sociale begeleiding en voor zover de doelstellingen hiervan zijn bereikt, zich de hoofdhuurovereenkomst automatisch te laten overdragen waarbij hij vervolgens de rechtstreekse huurder wordt”.

Een directe en duurzame toegang tot behoorlijke huisvesting voor mensen die financieel en/of sociaal kwetsbaar zijn, is van cruciaal belang. Het mechanisme van de glijdende huurovereenkomst heeft als doel deze personen in moeilijkheden te helpen een woning te vinden en te betrekken.

Op die manier is de glijdende huurovereenkomst een fase binnen het parcours van personen die inschakelingsmoeilijkheden vertonen. Ze vormt een overgangsfase van zelfstandig beheer door de bewoner, terwijl een zeker beheer van de huur aan de eigenaars gewaarborgd wordt.

In het licht van de huisvestingsproblematiek in Brussel, de moeilijkheden voor rechtzoekenden bij het zoeken naar huisvestingsoplossingen en het belang van een woonplaats voor een geslaagde en duurzame re-integratie, blijkt het mechanisme van de glijdende huurovereenkomst een geschikt instrument in de begeleiding van personen die door een gevangenisverblijf kwetsbaar zijn geworden - vaak zonder referentiekader of externe steun en in een zeer moeilijk financiële situatie - en die het risico lopen om bij het verlaten van de gevangenis in de dakloosheid terecht te komen.

Om het mechanisme van de glijdende huurovereenkomst volledig operationeel te maken, heeft de Brusselse Regering een lijst opgesteld van rechtspersonen die gemachtigd zijn om dit mechanisme toe te passen, waaronder de traditionele - erkende of gesubsidieerde - actoren die actief zijn in de huisvestingssector.

Via deze traditionele actoren ondersteunt de Brusselse Regering de preventie van dakloosheid bij personen die zich aan het einde van hun detentie bevinden.

Wat betreft de projecten die gericht zijn op het voorkomen van dakloosheid bij personen aan het einde van de detentie:

De ondersteuning van organisaties die zich inzetten voor de preventie van dakloosheid valt onder de bevoegdheid van mijn collega, minister Alain MARON.

Op het stuk van huisvestingsbeleid werd er geen specifiek budget uitgetrokken hiervoor.

De meeste projecten voor de re-integratie van gedetineerden die vrijkomen, omvatten de toewijzing van een woning binnen een SVK. We zetten dit beleid van ontwikkeling van de SVK’s dus voort en moedigen deze actoren aan om woningen ter beschikking te stellen van personen die uit de gevangenis komen.

Voorts werken we momenteel met de vzw Rizome en met RePR samen om de mogelijkheden te bekijken voor meer structurele steun aan deze doelgroepen.

We subsidiëren ook verschillende verenigingen voor integratie via huisvesting die actief deelnemen aan de strijd tegen dakloosheid en dus onrechtstreeks bijdragen aan de integratie van ex-gedetineerden via huisvesting.

Het is echter niet mogelijk om, binnen de doelgroepen die door deze verenigingen worden geholpen, een onderscheid te maken tussen degenen die met verschillende problemen te maken hebben (precariteit, verslaving, geestelijke gezondheid, ex-gedetineerden, enz.) en degenen die enkel de specifieke hulp aan gedetineerden nodig hebben.

Wat betreft de diensten ter ondersteuning van personen in detentie, zijn de rechtspersonen die gemachtigd zijn om het mechanisme van de glijdende huurovereenkomst toe te passen en die dus personen in detentie kunnen helpen bij hun moeilijkheden om een woning te vinden en te betrekken de volgende:

· De sociale verhuurkantoren die erkend zijn krachtens het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 17 december 2015 houdende organisatie van de sociale verhuurkantoren;

· De verenigingen voor Integratie via Huisvesting die erkend zijn krachtens het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 7 juli 2016 betreffende de toekenning van subsidies aan verenigingen die ijveren voor de integratie via de huisvesting;

· De erkende centra en diensten die zijn bedoeld in artikel 3, 2° en 4° van de ordonnantie van 7 november 2002 betreffende de centra en diensten voor bijstand aan personen;

· De partners bedoeld in artikel 1, 8° van het decreet van 13 oktober 2016 betreffende de erkenning en de subsidiëring van partners die hulp verlenen aan rechtzoekenden;

· De hulp- en dienstverlening bedoeld in artikel 2, 7° van het decreet van 8 maart 2013 betreffende de organisatie van hulp- en dienstverlening aan gedetineerden;

· De centra voor algemeen welzijnswerk bedoeld in artikel 2, 2° van het decreet van 8 mei 2009 betreffende het algemeen welzijnswerk;

· De diensten bedoeld in artikel 2, 5° tot 7° van de ordonnantie van 14 juni 2018 betreffende de noodhulp aan en de inschakeling van daklozen;

· De initiatieven van beschut wonen, zoals bedoeld in artikel 2, 9° van het decreet van 6 juli 2018 betreffende de overname van de sectoren psychiatrische verzorgingstehuizen, initiatieven van beschut wonen, revalidatieovereenkomsten, revalidatieziekenhuizen en multidisciplinaire begeleidingsequipes voor palliatieve verzorging;

· De initiatieven van beschut wonen zoals bedoeld in artikel 2 van het koninklijk besluit van 10 juli 1990 houdende vaststelling van de normen voor de erkenning van initiatieven van beschut wonen ten behoeve van psychiatrische patiënten;

· De opvangtehuizen zoals bedoeld in artikel 2 van het decreet van 27 mei 1999 betreffende de toekenning van de erkenning en subsidies aan onthaaltehuizen;

· De openbare vastgoedoperatoren;

· De diensten voor geestelijke gezondheidszorg, de centra voor globale sociale actie en de diensten die actief zijn op het vlak van de toxicomanie, zoals bedoeld in de artikelen 3, 6 en 9 van het decreet van 5 maart 2009 betreffende het aanbod van ambulante diensten in de domeinen van de sociale actie, het gezin en de gezondheid;

· De diensten voor geestelijke gezondheidszorg die erkend zijn krachtens het decreet van 18 mei 1999 betreffende de geestelijke gezondheidszorg;

· De begeleidingsdiensten, de diensten voor inclusief wonen, de aangepaste collectieve woonomgeving en de erkende verenigingen zoals bedoeld in artikelen 19, 3°, 62, 1° en 2° en 99 van het decreet van 17 januari 2014 betreffende de inclusie van personen met een handicap;

· De zorgaanbieders die vergund zijn krachtens het besluit van de Vlaamse Regering van 24 juni 2016 houdende het vergunnen van aanbieders van niet-rechtstreeks toegankelijke zorg en ondersteuning voor personen met een handicap;

· De instellingen erkend op basis van het besluit van de Vlaamse Regering van 13 juli 1994 inzake de erkenningsvoorwaarden en de subsidienormen voor de voorzieningen van de bijzondere jeugdbijstand;

· De multifunctionele centra die erkend zijn krachtens het besluit van de Vlaamse Regering van 26 februari 2016 houdende erkenning en subsidiëring van multifunctionele centra voor minderjarige personen met een handicap;

· De instellingen die erkend zijn op basis van het besluit van 8 november 2013 van de Vlaamse Regering houdende de organisatie van pleegzorg;

· De thuiszorgvoorzieningen zoals bedoeld in artikel 2, 14° van het woonzorgdecreet van 13 maart 2009;

· De actiediensten in open milieu zoals bedoeld in artikel 2, 30°van het decreet van 18 januari 2018, houdende het wetboek van preventie, hulpverlening aan de jeugd en jeugdbescherming;

· De verenigingen bedoeld in artikel 2, 4° van het decreet van 21 maart 2003 betreffende de armoedebestrijding;

· De voorzieningen ter ondersteuning van slechtzienden, die actief zijn in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest.

Er is hierover nog geen overleg geweest met het college van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie.

Gezien de bevoegdheid van het GGC-college op het vlak van bijstand aan personen (waaronder sociale bijstand aan gedetineerden), menen we dat het aan het GGC-college is om dit overleg op te starten, net zoals het overleg met de federale overheid.

Wat betreft het overleg met de verschillende betrokken actoren:

Het overleg met en de ondersteuning van de verschillende actoren die betrokken zijn bij het mechanisme van de glijdende huurovereenkomst, zijn voorzien via het ‘Platform Glijdende huurovereenkomst’ dat gecreëerd werd na uitvoerig overleg over deze kwestie.

Rekening houdend met de bevoegdheid van de GGC op het vlak van bijstand aan personen, is het aan de GGC om het initiatief te nemen voor overleg met de sector.

Wat betreft het aantal ex-gedetineerden die op een huisvestingswachtlijst staan bij de SVK's, de OVM’s en de OCMW’s:

Brussel Huisvesting en de BGHM beschikken niet over deze informatie.

Als er een woning wordt toegewezen aan iemand die nog in detentie zit, kan deze persoon of de sociale dienst vragen dat het dossier wordt bevroren op basis van de bewijsstukken van de gevangenis, maar deze cijfers worden niet bijgehouden.

Wat betreft de controle op de werking van de organisaties die actief zijn op dit gebied:

zoals hierboven reeds vermeld, zijn sommige van de organisaties die zich bezighouden met preventie van dakloosheid bij personen aan het einde van hun detentie, actoren die reeds erkend en/of gesubsidieerd zijn voor hun werk in de huisvestingssector. Het toezicht op de werking van deze organisaties gebeurt dus op een meer globale manier door de administratie en volgens de daarvoor voorziene erkennings- en subsidieprocedures.