Logo Parlement Buxellois

Schriftelijke vraag betreffende de termijn voor het begin van werken met reeds toegekende stedenbouwkundige vergunningen in het kader van Covid 19.

Indiener(s)
Sevket Temiz
aan
Pascal Smet, Staatssecretaris van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, bevoegd voor Stedenbouw en Erfgoed, Europese en Internationale Betrekkingen, Buitenlandse Handel en Brandbestrijding en Dringende Medische Hulp (Vragen nr 153)

 
Datum ontvangst: 27/05/2020 Datum publicatie: 06/07/2020
Zittingsperiode: 19/24 Zitting: 19/20 Datum antwoord: 06/07/2020
 
Datum behandeling van het stuk Indiener(s) Referentie Blz.
27/05/2020 Ontvankelijk p.m.
 
Vraag    We maken een moeilijke periode door in verband met de gezondheidspandemie, waarin elke Brusselse overheidsadministratie de werkomgeving van haar werknemers en de diensten voor de gebruikers zo goed mogelijk aanpast.

Inzake de verstrekte stedenbouwkundige vergunningen geldt een vervaldatum voor de tenuitvoerlegging ervan, afhankelijk van de datum van afgifte, d.w.z. drie jaar voor de vergunningen die werden verstrekt vanaf 1 september 2019 en twee jaar voor de vergunningen die werden vertrekt vóór die datum.

De inperkingsmaatregelen die begin maart 2020 in verband met de huidige gezondheidspandemie zijn genomen, hebben echter om verschillende redenen de aanvangsdata voor sommige aanvragers gewijzigd.

Graag een antwoord op volgende vragen ter zake:

- Kan u mij meedelen of de huidige pandemie een geval van overmacht is voor de administraties belast met stedenbouwkunde op gewestelijk en plaatselijk niveau, wat betreft het begin of de hervatting van de werkzaamheden voor de aanvragers wier vergunning in deze periode afloopt? Zo ja, voor hoe lang, gelet op de geleidelijke afbouw? Hoeveel aanvragen voor de aanvang van werken werden verlengd vanaf het begin van de lockdown tot op heden? Voor hoe lang?

- Welke argumenten worden door de aanvragers aangevoerd (economie, aannemersagenda, problemen op het gebied van gezondheid en sociale afstand, enz.)? Beschikt u over cijfers per gemeente?
 
 
Antwoord    1.

Op deze vraag antwoorden houdt in dat er niet alleen moet worden gekeken naar de toepasbare bepaling (I) en de contouren van het begrip overmacht (II) maar ook naar de maatregelen die door de Brusselse Hoofdstedelijke Regering werden genomen over de grondslag van de volmachten die haar werden verleend via de ordonnantie van 19 maart 2020 (III).

I. Artikel 101, § § 1 en 2 van het voormalige BWRO

De stedenbouwkundige vergunningen die met deze vraag te maken hebben, zijn de vergunningen die werden afgeleverd tussen 16 maart en 16 juni 2018 en de vergunningen die de vorige jaren werden afgeleverd waarvoor al een verlenging van de vervaltermijn werd toegekend.

Bijgevolg moet rekening worden gehouden met artikel 101, §2 van het voormalige BWRO, dat het volgende voorziet:

§ 1. De vergunning vervalt indien de vergunninghouder binnen twee jaar na afgifte niet duidelijk met de verwezenlijking van de vergunning van start is gegaan of wanneer hij in de bij artikel 98, §1, 1°, 2° en 4° bepaalde gevallen niet met de ruwbouw is begonnen of indien hij in voorkomend geval de bij toepassing van artikel 100 opgelegde lasten niet heeft uitgevoerd.

Bij onderbreking van de werken gedurende meer dan een jaar, vervalt de vergunning eveneens.

Het verval van de vergunning geschiedt van rechtswege.

De vervaltermijn wordt van rechtswege opgeschort gedurende de hele periode van de procedure, van de indiening van het verzoek tot de kennisgeving van de uiteindelijke beslissing, wanneer bij de Raad van State een beroep tot nietigverklaring van de vergunning wordt ingediend. Indien de houder van de betwiste vergunning niet de hoedanigheid van partij bij het proces heeft, stelt de overheid die de vergunning heeft uitgereikt, de houder in kennis van het einde van de opschortingsperiode van de vervaltermijn.

§ 2. De in paragraaf 1 bedoelde termijn van twee jaar kan evenwel, op verzoek van de houder, voor een periode van één jaar worden verlengd.

De verlenging kan eveneens jaarlijks hernieuwd worden, telkens wanneer de aanvrager aantoont dat hij zijn vergunning door overmacht niet heeft kunnen aanwenden.

De aanvraag om verlenging of hernieuwing moet, op straffe van verval, minstens twee maanden vóór het verstrijken van de oorspronkelijke of verlengde vervaltermijn gebeuren.

De verlenging of hernieuwing wordt door het college van burgemeester en schepenen verleend indien dit laatste de vergunning heeft verleend. In de andere gevallen, daarbij inbegrepen het geval voorzien in artikel 187, wordt de verlenging of hernieuwing toegekend door de gemachtigde ambtenaar.

Bij ontstentenis van een beslissing van de bevoegde overheid na het verstrijken van de termijn van twee jaar, wordt de verlenging of hernieuwing geacht te zijn goedgekeurd.

De beslissing tot weigering van de verlenging of hernieuwing van de vergunning kan geen voorwerp zijn van de in artikelen 165, 169, 180 en 184 bedoelde beroepen.”

Uit die bepaling blijkt dat de houder van een stedenbouwkundige vergunning de verlenging van die vergunning kan aanvragen voor een termijn van een jaar, als de werken nog niet op betekenisvolle wijze van start zijn gegaan.

Deze verlenging kan jaarlijks worden hernieuwd als de houder aantoont dat hij/zij door overmacht verhinderd werd om zijn vergunning uit te voeren.

Gelet op het voorgaande moet worden vastgesteld dat een vergunninghouder om de verlenging van zijn stedenbouwkundige vergunning kan verzoeken zonder het bewijs te moeten leveren dat hij/zij door overmacht verhinderd werd om de vergunning uit te voeren.

Pas als een vergunninghouder de verlenging van zijn/haar stedenbouwkundige vergunning wil hernieuwen, moet hij/zij een bewijs leveren.

II. Het begrip overmacht
II.1. In theorie

Overmacht is een begrip afkomstig uit het burgerlijk recht. Het verwijst naar een onoverkomelijke verhindering om aan een verplichting te voldoen.

Een geval van overmacht moet de volgende drie kenmerken bevatten:
- een onvoorziene gebeurtenis (a);
- die aan de controle ontsnapt van de partij die haar moet uitvoeren (b);
- en die de uitvoering van de verplichtingen geheel onmogelijk maakt (c).

a) Onvoorspelbaarheid

Het uitgangspunt van de eerste voorwaarde is dat de situatie niet redelijkerwijze kan worden voorzien.

Een wereldwijde pandemie kan worden beschouwd als iets dat niet redelijkerwijze kan worden voorzien.

De vraag stelt zich wel vanaf welk moment de impact van deze crisis “voorspelbaar” is geworden.

b) Onverantwoordelijkheid

De voorwaarde van onverantwoordelijkheid houdt in dat de gebeurtenis geen gevolg is van de fout of verantwoordelijkheid van de persoon die een verplichting moet uitvoeren.

c) Absolute onmogelijkheid om de verplichtingen uit te voeren

De gebeurtenis moet een onoverkomelijke hindernis vormen die de uitvoering van een verplichting verhindert. De gebeurtenis moet de uitvoering van de verplichtingen dus onmogelijk maken en niet alleen duurder of moeilijker.

II.2. Praktisch

De Covid-19-pandemie is daadwerkelijk een geval van overmacht.

De maatregelen die de Federale Staat heeft genomen, hebben een aanzienlijke stopzetting van de economische activiteit teweeggebracht, met uitzondering van de als “essentieel” beschouwde diensten.

De ondernemingen die actief zijn in de bouwsector maken geen deel uit van die diensten. Daaruit volgt dat die ondernemingen niet in staat waren om de opdrachten na te komen die hun werden toebedeeld door bouwheren die hun verworven stedenbouwkundige vergunning wilden verwezenlijken.

In de mate waarin de coronaviruspandemie en de gevolgen daarvan op de economische activiteit niet konden worden voorzien, niet onder de verantwoordelijkheid van de bouwheren of bouwondernemingen valt en waarin ze volledig verhinderd werden om de bouwwerkzaamheden te verwezenlijken, is de Covid-19-crisis een geval van overmacht dat de verlenging van een stedenbouwkundige vergunning of de vernieuwing van de verlenging kan rechtvaardigen.

Terwijl die redenering geldt voor alle vergunningen waarvan de oorspronkelijke of verlengde vervaltermijn tussen de maanden maart en juni 2020 afliep, zal dat minder en minder het geval zijn voor de vergunningen die nadien zouden worden afgeleverd nu de derde versoepelingsfase is ingezet.

Na drie maanden van inperking en geleidelijke versoepeling zijn de gevolgen van Covid-19 namelijk voorspelbaarder geworden en hebben de bouwondernemingen hun activiteiten kunnen hervatten.

In elk geval moet de analyse van een verlengingsaanvraag
in concreto gebeuren omdat elk geval verschillend is.

III. Volmachtbesluit nr. 2020/001 betreffende de tijdelijke opschorting van de verval- en beroepstermijnen die vastgelegd zijn in de Brusselse wetgeving en reglementering of die op grond daarvan zijn ingevoerd.

De Brusselse Hoofdstedelijke Regering heeft volmachtbesluit nr. 2020/001 van 2 april 2020 aangenomen betreffende de tijdelijke opschorting van de verval- en beroepstermijnen die vastgelegd zijn in de Brusselse wetgeving en reglementering of die op grond daarvan zijn ingevoerd.

In zijn artikel 1 voorziet dit besluit het volgende:

“De vervaltermijnen, beroepstermijnen en alle termijnen waarvan het verstrijken een juridisch gevolg heeft die vastgelegd zijn in de ordonnanties en de besluiten van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest of die vastgelegd zijn in de op grond daarvan goedgekeurde akten, evenals de vervaltermijnen, beroepstermijnen en alle termijnen waarvan het verstrijken een juridisch gevolg heeft die vastgelegd zijn in de wetten en koninklijke besluiten die tot de bevoegdheid behoren van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest ,worden opgeschort vanaf 16 maart 2020 voor een duur van één maand die tweemaal met eenzelfde duur verlengd kan worden door een besluit waarin de regering de noodzaak om dit te doen in het licht van de evolutie van de gezondheidssituatie verantwoordt.

De tijdens deze opschortingsperiode aangenomen akten en beslissingen zijn volledig rechtsgeldig.

De handelingen en beslissingen waarvan de geldigheidsduur tijdens de in het eerste lid vermelde periode afloopt of waarvan de verlenging afhangt van een formaliteit die vervuld moet worden tijdens de in dat lid vermelde periode, worden geacht verlengd te worden met een duur die gelijk is aan de opschortingsduur.”

Uit deze bepaling vloeit voort dat:
- de vervaltermijnen en de termijnen waarvan het verstrijken een juridisch gevolg heeft, opgeschort worden van 16 maart tot 16 juni 2020
1;
- De akten waarvan de geldigheidsduur tijdens de opschortingsperiode afloopt of waarvan de verlenging afhangt van een formaliteit die vervuld moet worden tijdens die periode, worden verlengd met een duur die gelijk is aan de opschortingsduur.

Bijgevolg:
- in de veronderstelling dat de termijn van 2 maanden waarin een aanvraag tot verlenging van vergunning moet worden verzonden in de opschortingsperiode valt, wordt de oorspronkelijke vervaltermijn van de vergunning evenredig met de opschortingsduur verlengd;
- in de veronderstelling dat de oorspronkelijke of verlengde vervaltermijn in de opschortingsperiode valt, wordt de oorspronkelijke of verlengde vervaltermijn evenredig met de opschortingsduur verlengd.

Aangezien de termijnen van 16 maart tot 16 juni 2020 werden opgeschort, zal de opschortingsperiode 90 dagen hebben geduurd. Er moeten dus 90 dagen worden toegevoegd aan de oorspronkelijke of verlengde vervaltermijn.

Laat ons twee voorbeelden bekijken:

- In het eerste voorbeeld werd een stedenbouwkundige vergunning afgeleverd op 9 juli 2018, zodat de termijn van twee maanden waarin de houder de verlenging van zijn vergunning verplicht moet aanvragen, op 9 mei 2020 verstrijkt.

9 mei 2020 valt in de opschortingsperiode: de oorspronkelijke vervaltermijn (9 juli 2020) moet dus met 90 dagen worden verlengd, waardoor die op 7 oktober 2020 verstrijkt.

Dankzij het opschortingsmechanisme dat de Regering heeft opgericht, zal de aan de houder toebedeelde termijn om verlenging of vernieuwing aan te vragen, op 7 augustus 2020 verstrijken.

- Als tweede voorbeeld werd een stedenbouwkundige vergunning afgeleverd op 15 april 2018. Daardoor verstrijkt de vervaltermijn op 15 april 2020 (er werd geen aanvraag tot verlenging of vernieuwing ingediend).

15 april valt in de opschortingsperiode: de oorspronkelijke vervaltermijn (15 april 2020) moet dus met 90 dagen worden verlengd, waardoor die op 14 juli 2020 verstrijkt.

In dat laatste geval moet erop worden gelet dat de verlenging van de vervaltermijn er niet toe leidt dat het recht om de verlenging van de vergunning aan te vragen, wordt hernieuwd.

In dit geval is dat recht bijvoorbeeld verstreken (op 15 februari 2020 volgens het gegeven voorbeeld) voordat de Covid-19-pandemie in België uitbrak en voordat de Regering een maatregel tot opschorting van de termijnen aannam.

Daaruit volgt dat deze mogelijkheid definitief verloren is en dat er geen gebruik kan worden gemaakt van een verlenging op grond van volmachtbesluit nr. 2020/001 van 2 april 2020 betreffende de tijdelijke opschorting van de verval- en beroepstermijnen die vastgelegd zijn in de Brusselse wetgeving en reglementering of die op grond daarvan zijn ingevoerd.


2.

Op basis van de informatie die van NOVA werd verkregen, hebben we geen enkele aanvraag gekregen.

Overeenkomstig artikel 101, §2 van het BWRO geldt de verlenging of de hernieuwing van de vervaltermijn voor een jaar.


3.

Geen enkele aanvraag werd ons overhandigd. We hebben geen cijfers van de gemeentes.


1 De regering heeft tweemaal een besluit aangenomen dat strekt tot verlenging van de duur van de schorsing.