Logo Parlement Buxellois

Schriftelijke vraag betreffende het duiden van Romakampen door gemeenten in het gewest.

Indiener(s)
Dominiek Lootens-Stael
aan
Bernard Clerfayt, Minister van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering, belast met Werk en Beroepsopleiding, Digitalisering, Plaatselijke Besturen en Dierenwelzijn (Vragen nr 332)

 
Datum ontvangst: 30/06/2020 Datum publicatie: 11/08/2020
Zittingsperiode: 19/24 Zitting: 19/20 Datum antwoord: 23/07/2020
 
Datum behandeling van het stuk Indiener(s) Referentie Blz.
07/07/2020 Ontvankelijk p.m.
 
Vraag    In de gemeente Evere op een braakliggend terrein op het adres Schiphollaan 2-4, bevindt zich een kamp van Roma. In principe is het aan de gemeente om op te treden omwille van veiligheids- en gezondheidsredenen. Vaak steken eigenaars echter stokken in de wielen en weigeren die de gemeente om maatregelen te nemen. In het verleden werd u in uw eigen gemeente ook al geconfronteerd met dergelijke situaties.

Roma-experten zoals bijvoorbeeld Koen Geurts van “diversiteitscentrum Foyer” stellen dat zulke terreinen best zo snel mogelijk ontruimd, om de mensen niet de gelegenheid te geven dat uit te bouwen. Een gedoogbeleid geeft het verkeerde signaal aan de bewoners zelf en aan de buurt. De specialist die eerder aanhaalde stelt verder: “Je helpt hen niet door dit toe te staan. Deze groep verkiest voor een stuk om zo te wonen. Dat is goedkoper, het spaart een pak huishuur uit. Maar als je dat toelaat, help je ze niet om uit de vicieuze cirkel te geraken. Daarbij, regels zijn er voor iedereen. Er is leerplicht. Er is leerrecht. Er is hygiëne en er zijn de bouwvoorschriften. We gaan geen uitzondering maken voor Roma.”

Het lijkt me daarom zinvol dat ook de gemeente Evere in het concreet genoemde geval optreedt en dat ook het gewest deze situatie opvolgt.

Ik had van de minister graag antwoord op volgende vragen:

· Zijn de gewestelijke diensten op de hoogte van genoemde situatie? Wat heeft de gemeente Evere reeds al of niet ondernomen om dit kamp te ontruimen?

· Is het nodig dat de minister tussenkomt om de gemeente tot actie aan te zetten?

· Heeft de minister een overzicht van dergelijke kampen op het grondgebied van het gewest. Graag een eventueel actueel overzicht. Hoe wordt deze problematiek opgevolgd?

· Hoe kan met de gemeenten en andere overheden worden samengewerkt om deze problematiek aan te pakken?

· Beschikken de gemeenten over genoeg wettelijke middelen om op een snelle en gepaste manier in te grijpen? Is op dit vlak eventueel een gewestelijk regelgevend initiatief noodzakelijk?
 
 
Antwoord    Aangezien het om een gemeentelijk terrein gaat, wordt het Gewest niet op de hoogte gehouden van dit soort bezetting. Ik nodig u dan ook uit om uw vragen rechtstreeks aan de gemeente te stellen om te weten te komen wat zij ondernomen heeft.

De minister van Plaatselijke Besturen heeft geen toezichthoudende bevoegdheid waardoor hij ter zake zou kunnen optreden in de plaats van de gemeenten. De bevoegdheid in verband met het bestuur van de Roma-bevolking behoort immers niet tot mijn ministeriële portefeuille. Er waren nog slechts twee subsidies voor de gemeenten die middelen toekennen voor de uitvoering van een gemeentelijk beleid gericht op rondtrekkende of kwetsbare personen, onder wie de Roma-bevolking.

Een van de eerste beleidswerven van deze legislatuur bestond echter in het behoud van financiële middelen om de opvolging van de zogenaamde niet-samendrukbare uitgaven te waarborgen. Integendeel, elke minister heeft speling in de zogenaamde samendrukbare uitgaven moeten vinden om bij te dragen aan de inspanning van de Gewestregering bij het opstellen van de begroting 2020.

Op basis van de evaluatie van het gebruikspercentage en van de noden van de gemeenten, bleken bepaalde subsidies dan ook weinig te worden aangevraagd door de plaatselijke besturen.

Het zal u misschien verbazen, maar de subsidies in het kader van de ondersteuning van rondtrekkende en andere bijzonder kwetsbare doelgroepen maken daar deel van uit.

Bijgevolg werd beslist een subsidie waarvoor middelen werden voorzien in een begrotingsopdracht die in werkelijkheid niet de juiste is, niet te vernieuwen. Het beleid voor bijstand van personen valt in de eerste plaats onder de GGC. In voorkomend geval lijkt het erop dat de bevoegdheid van de minister-president inzake sociale cohesie een geschiktere vector voor regeringsoptreden is dan het spectrum van de plaatselijke besturen.