Logo Parlement Buxellois

Schriftelijke vraag betreffende de begroting en de niet in de begroting vermelde instellingen.

Indiener(s)
Luc Vancauwenberge
aan
Sven Gatz, Minister van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering, belast met Financiën, Begroting, Openbaar Ambt, de Promotie van Meertaligheid en van het Imago van Brussel (Vragen nr 165)

 
Datum ontvangst: 27/08/2020 Datum publicatie: 19/10/2020
Zittingsperiode: 19/24 Zitting: 19/20 Datum antwoord: 23/09/2020
 
Datum behandeling van het stuk Indiener(s) Referentie Blz.
27/08/2020 Ontvankelijk p.m.
 
Vraag    De wet van 16 mei 2003, tot vaststelling van de algemene bepalingen die gelden voor de begrotingen, de controle op de subsidies en voor de boekhouding van de gemeenschappen en de gewesten, alsook voor de organisatie van de controle door het Rekenhof, legt in artikel 16/11 2° op bij de begroting het volgende te voegen: de vermelding van alle instellingen en fondsen van de overheid die niet in de begrotingen zijn opgenomen maar die deel uitmaken van de consolidatieperimeter zoals bepaald door het Instituut voor de Nationale Rekeningen, alsook een analyse van de impact van die instellingen en fondsen op het vorderingensaldo en op de overheidsschuld”.

Het Rekenhof van zijn kant merkt in zijn verslag van november 2019 het volgende op: “Volgens de lijst die de Nationale Bank op 18 oktober 2019 publiceerde, omvatte de consolidatieperimeter van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest 64 eenheden geklasseerd in sector S.1312. Hiervan werden echter enkel de begrotingssaldi van 24 autonome instellingen geconsolideerd met het begrotingssaldo van de diensten van de regering. De Brusselse regering heeft immers beslist af te wijken van het toepassingsgebied van de OOBBC, dat alle eenheden omvat die deel uitmaken van de ESR‐consolidatieperimeter (S.1312).”.

- Waarom heeft de regering beslist af te wijken van het toepassingsgebied van de OOBCC ? Op basis van welke criteria werden de 24 instellingen op het totaal van 64 geselecteerd ? Welke 24 instellingen zijn dat en over welke 64 instellingen gaat het?

- Hebt u een evaluatie en een analyse verricht van de impact van de niet in de begroting vermelde instellingen en middelen op het financieringssaldo van de overheidsschuld?
 
 
Antwoord    1/

Het Instituut voor de Nationale Rekeningen (INR) publiceert twee maal per jaar de lijst van de publieke eenheden (telkens in april en in oktober). Deze lijst wordt voor statistische doeleinden opgesteld en op basis van de economische overwegingen zoals bepaald in het ESR 2010.

De meest recente lijst dateert van 20/04/2020. Deze omvat nog steeds 64 instellingen in de consolidatieperimeter van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest (met het verschil dat BRUPORT INVEST de lijst heeft verlaten wegens de fusie met de Haven van Brussel en dat BRUSAFE op de lijst is binnengekomen).

Het betreft hier meer bepaald de 61 instellingen, de Diensten van de Regering van het Bussels Hoofdstedelijk Gewest, het Brussels Hoofdstedelijk Gewest zelf en het Brussels Parlement.

Voor de volledigheid kunnen we in dit kader nog vermelden dat Beezy.brussels in vereffening is en dat BRUPART (Participatiefonds Brussel) gefusioneerd werd met BRUSOC.

De bijlage herneemt:
- de volledige lijst van de geconsolideerde instellingen binnen de sector S.1312 (= 64),
- de instellingen opgenomen in de begroting van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest (= 25),
- de instellingen opgenomen in de geconsolideerde algemene rekeningen (= 24),
- de instellingen opgenomen in het gewestelijke SAP-platform, een informaticaprogramma met name voor de boekhouding (= 10).

Op dit ogenblik wordt, in overleg met de betrokken instanties, gewerkt aan de toekomstige integratie van:
- voor het Brussels Hoofdstedelijk Gewest: Brusafe, het Instituut voor Opleiding Dringende Medische Hulpverlening (IODMH), het Opleidingscentrum voor de Brusselse Brandweer (OCBB) en de nog te consolideren filialen (NV’s) van Net Brussel - Gewestelijk Agentschap voor Netheid,
- voor de Gemeenschappelijke Gemeenschaps-commissie (GGC): Bruss’help, New Samu Social (ter info : de diensten van het Verenigd College van de GGC en IrisCare werden reeds opgenomen in de begroting van de GGC).

Het artikel 3 van de organieke ordonnantie van 23 februari 2006 houdende de bepalingen die van toepassing zijn op de begroting, de boekhouding en de controle stelt: “Deze ordonnantie is van toepassing op de gewestelijke entiteit.”

De gewestelijke entiteit wordt als volgt gedefinieerd in artikel 2, 2° van de OOBBC: “de diensten van de Regering en de autonome bestuursinstellingen, in de zin van Titel VII van deze ordonnantie, ondergebracht onder de sectoriële code 13.12, rubriek “ Deelstaatoverheid ”, van het Europees systeem van nationale en regionale rekeningen, vervat in de Verordening (EG) nr. 2223/96 van de Raad van 25 juni 1996 betreffende het Europees systeem van de nationale en regionale rekeningen in de Gemeenschap.”

De diensten van de Regering worden als volgt gedefinieerd in artikel 2,1° van de OOBBC: “de administratie waarover de Regering van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest eigenlijk beschikt, hierna de Regering genoemd, in de zin van de artikels 87 en volgende van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen en artikel 40 van de bijzondere wet van 12 januari 1989 met betrekking tot de Brusselse instellingen”.

De autonome bestuursinstellingen (ABI’s) worden als volgt gedefinieerd in artikel 85 van de OOBBC dat stelt:

“De autonome bestuursinstellingen zijn onderverdeeld in :

1° de autonome bestuursinstellingen van eerste categorie, opgericht bij ordonnantie, met rechtspersoonlijkheid en rechtstreeks onderworpen aan het gezag van de Regering;

2° de autonome bestuursinstellingen van tweede categorie, met rechtspersoonlijkheid :
— hetzij opgericht bij ordonnantie en genietend van een organieke autonomie, onverminderd de toezichts- en controlebevoegdheden van de Regering;
— hetzij door het Brussels Hoofdstedelijk Gewest opgericht voor het vervullen van taken van algemeen belang;
— hetzij onder beslissend gezag staand van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, hetgeen blijkt als :

a) hetzij de werkzaamheden ervan in hoofdzaak gefinancierd of gedekt worden door het Brussels Hoofdstedelijk Gewest;
b) hetzij het beheer ervan onderworpen is aan het toezicht van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest;
c) hetzij de leden van de bestuursorganen voor meer dan de helft door het Brussels Hoofdstedelijk Gewest zijn aangesteld.”

De algemene regel is dus dat van zodra een nieuwe instelling toegevoegd wordt aan de lijst S.13.12 van het INR, de OOBBC ambtshalve van toepassing is.

In de jaarlijkse begrotingsordonnantie (bijvoorbeeld deze van 17 december 2019 voor het begrotingsjaar 2020) wordt het hiervoor vermelde artikel 2,2° van de OOBBC beperkt waardoor de regels van deze ordonnantie enkel van toepassing zijn op de instellingen waarvan de begroting ook effectief opgenomen wordt in de begroting van het Brussels Hoofdstedelijke Gewest. Zo bepaalt artikel 109 van de initiële algemene uitgavenbegroting 2020 het volgende:

“In afwijking van artikel 2, 2° van de organieke ordonnantie van 23 februari 2006 houdende de bepalingen die van toepassing zijn op de begroting, de boekhouding en de controle, bevat de gewestelijke entiteit de geconsolideerde instellingen opgenomen in de geconsolideerde begroting van ontvangsten en uitgaven van de gewestelijke entiteit bepaald in artikel 2, 4de lid, van deze ordonnantie.

In afwijking van de artikelen 59 en 90 van voornoemde ordonnantie van 23 februari 2006 worden de rekeningen van de Maatschappij voor Stedelijke Inrichting (de gedelegeerde opdrachten) en Brussel Ontmanteling evenwel niet geconsolideerd in de algemene rekening van de gewestelijke entiteit en certificeert het Rekenhof deze rekeningen niet.”

Deze beperking is het gevolg van een keuze gemaakt door de Brusselse Hoofdstedelijke Regering en nadien bevestigd door de stemming door het Parlement (artikel 109 van de begrotingsordonnantie). De Brusselse Hoofdstedelijke Regering gaf er de voorkeur aan om eerst en vooral de instellingen te consolideren waarvan het gewicht van de begroting en de potentiële impact op het ESR-vorderingensaldo en de overheidsschuld het meest significant zijn, alsook deze die nieuw opgericht werden of die punctueel op vraag van de voogdijminister en/of de Minister van Begroting werden toegevoegd.

Voor iedere instelling die toegevoegd wordt, vindt er voorafgaand een uitgebreid overleg en analyse plaats tussen Brussel Financiën en Begroting (BFB) van de GOB en de instelling in kwestie. De leidraad bij de opmaak van de begroting van deze instellingen is het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 13 juli 2006 betreffende de begrotingscyclus, de structuur van de begrotingsordonnantie, de algemene toelichting bij de begroting en de verantwoordingen bij de begroting.

De toevoeging aan het SAP-platform gaat bijvoorbeeld ook gepaard met een aanvraag van de organisatie zelf. Achteraf volgt dan een grondige analyse.


2/

De juiste impact van alle instellingen die nog niet werden opgenomen in de begroting van het BHG op het ESR-vorderingensaldo van het Gewest, wordt op dit ogenblik nog niet geanalyseerd via de methode van het Instituut voor de Nationale Rekeningen (INR) bij de opmaak van de begroting (in ramingstermen dus). Deze impact op het vorderingensaldo wordt evenwel berekend door het INR, op basis van de gegevens waarover het beschikt, met name in het kader van de uitvoering van de begroting van het voorbije jaar.

In het kader van de jaarlijkse rapportering van de Building Blocks worden de gevraagde gegevens van alle geconsolideerde entiteiten door de SPOC INR van het BHG bezorgd aan het INR. Het betreft hier de financiële en boekhoudkundige gegevens in verband met de deposito’s, schuldbewijzen, leningen en ontleningen, aandelen en deelnemingen, eigen vermogen, handelskredieten- en voorschotten, alsook financiële derivaten.

Sinds 2012 stelt de Middle Office (MO) van het Agentschap van de Schuld het bedrag van de geconsolideerde brutoschuld vast door gegevens te verzamelen van alle instellingen die zijn opgenomen in de consolidatieperimeter S.13.12. Tweemaal per jaar vraagt de MO de gegevens rechtstreeks op bij de autonome bestuursinstellingen (ABI’s) die vermeld staan ​​in de lijst die wordt opgesteld en gepubliceerd door het INR. Vervolge