Logo Parlement Buxellois

Schriftelijke vraag betreffende het statuut van de “kangoeroewoning”.

Indiener(s)
Dominique Dufourny
aan
Nawal Ben Hamou, Staatssecretaris van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest bevoegd voor Huisvesting en Gelijke kansen (Vragen nr 392)

 
Datum ontvangst: 09/10/2020 Datum publicatie: 11/01/2021
Zittingsperiode: 19/24 Zitting: 20/21 Datum antwoord: 01/12/2020
 
Datum behandeling van het stuk Indiener(s) Referentie Blz.
26/10/2020 Ontvankelijk p.m.
 
Vraag    In het Brussels Gewest komen meer en meer zogenaamde “kangoeroewoningen” voor, dit is een woonst die in verschillende afzonderlijke woningen verdeeld werd teneinde een of meerdere oudere mensen samen te laten wonen met een jonger persoon of een gezin.

Dit creëert wel een mooie intergenerationele solidariteit, zorgt voor de ontlasting van de rusthuizen en vermindert de kosten van levensonderhoud maar dergelijke woningen brengen wel een ware fiscale hoofdbreker met zich mee, met name op het vlak van domiciliëring en alles wat eruit voortvloeit: belastingen, kadaster, voorheffing, enz.

Ik zou bijgevolg samen met u de volgende elementen willen aankaarten:

1. Welke woning kan als een “kangoeroewoning” beschouwd worden?

2. Bestaat er een vergunning teneinde een woning als dusdanig te bestempelen?

3. Er is op dat vlak een gewestelijk en een gemeentelijk deel en er bestaan tevens verschillende types van kangoeroewoningen. Ik neem het volgende voorbeeld: zodra twee personen eenzelfde woonst delen, op hetzelfde huisnummer, met elk een duidelijk onderscheiden leefruimte, kunnen die personen dan gedomicilieerd staan als “alleenstaand persoon”?
 
 
Antwoord    De kangoeroewoning wordt beschouwd als een van de bestaande en gediversifieerde vormen van cohousing.

De redenen om voor deze woonvorm te kiezen kunnen financieel, sociaal of levensbeschouwelijk zijn. Het is onmiskenbaar ook een oplossing voor alleenstaande personen die niet noodzakelijk de financiële middelen hebben voor een behoorlijke woning.

Er bestaat momenteel geen vergunning om de woning als kangoeroewoning te kunnen verklaren.

Cohousing roept echter vragen op wat betreft de individualisering van de sociale rechten van de bewoners.

Iemand met het statuut van wettelijk samenwonende en een vervangingsinkomen (werkloosheidsuitkering, leefloon, ...) krijgt immers automatisch een lagere uitkering, met terugwerkende kracht.

Het statuut van samenwonende hebben, betekent echter niet altijd dat er sprake is van solidariteit tussen de personen die onder hetzelfde dak wonen. Dat is in het bijzonder het geval voor personen die samen een woning huren in een cohousing-situatie en die daar in de eerste plaats om financiële redenen voor kozen.

Een Arrest van het Hof van Cassatie van 9 oktober 2017 (referentie: S.16.0084.N) heeft de kwestie van de individualisering van de sociale rechten genuanceerd. Het komt erop neer dat het Hof van Cassatie oordeelde dat personen die een woning delen niet noodzakelijk moeten worden beschouwd als samenwonenden. Om volgens het Hof samenwonende te zijn, moeten de betrokken personen ook samen de taken, activiteiten en andere huishoudelijke taken (zoals het onderhoud van de woning, de inrichting ervan, de was, de boodschappen, ...) uitvoeren en hiervoor eventueel financiële middelen bijdragen. Als daarentegen enkel de huur, de lasten en enkele ruimtes worden gedeeld met de medehuurders, behouden de bewoners hun statuut van alleenstaande. De bewijslast ligt bij de sociaal verzekerde die samenwoont met andere personen onder hetzelfde dak.

Het arrest van het Hof van Cassatie moet door de federale overheid (RVA) en de lokale overheden (OCMW’s) in aanmerking genomen worden bij hun beleid inzake de individualisering van de sociale rechten.