Logo Parlement Buxellois

Schriftelijke vraag betreffende de bedrijfswagens in Brussel.

Indiener(s)
Marc Loewenstein
aan
Elke Van den Brandt, Minister van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering, belast met Mobiliteit, Openbare Werken en Verkeersveiligheid (Vragen nr 611)

 
Datum ontvangst: 14/10/2020 Datum publicatie: 11/01/2021
Zittingsperiode: 19/24 Zitting: 20/21 Datum antwoord: 09/12/2020
 
Datum behandeling van het stuk Indiener(s) Referentie Blz.
29/10/2020 Ontvankelijk p.m.
 
Vraag    Het verslag van formateurs Paul Magnette en Alexander De Croo leert ons dat de nieuwe federale regering niet van plan is om het huidige systeem van bedrijfswagens fundamenteel te wijzigen, behalve dat zij zich ertoe verbindt om alle nieuwe bedrijfswagens tegen 2026 koolstofneutraal te maken.

Het ontbreken van een echt plan om het aantal bedrijfswagens (of meer bepaald salariswagens) op de weg te verminderen roept vragen op in het licht van de verbintenissen die de Brusselse regering in haar algemene beleidsverklaring is aangegaan, met name inzake het autosolisme.

In het verslag van de formateurs staat ook dat de federale regering van plan is de ontwikkeling van een mobiliteitsbudget te ondersteunen als een progressieve vervanging voor de bedrijfswagen. Een uitgebreid mobiliteitsaanbod draagt bij tot een vlotte doorstroming van het verkeer en een meer evenwichtige mobiliteit. Verder staat er dat “de regering een kader [zal] uitwerken waarbij ook werknemers die geen aanspraak maken op een bedrijfswagen een mobiliteitsbudget toegekend kunnen krijgen door hun werkgever.”.

Hoewel de wens om een mobiliteitsbudget in te voeren wordt gedeeld door de federale en de Brusselse regering, blijkt dat de federale regering alternatieven wil bieden aan diegenen die geen bedrijfswagen hebben, maar niet duidelijk van plan is om hun aantal te verminderen.

Het is duidelijk dat bedrijfswagens een reële impact hebben op de verkeersopstoppingen, die de Brusselse regering wil verminderen.

Met het oog hierop wil ik u de volgende vragen stellen:

1. Kunt u mij de cijfers geven van het aantal bedrijfswagens dat in Brussel in omloop is en de evolutie ervan over de laatste 3 jaar (2018-2019-2020)? Wat is het aandeel van deze bedrijfswagens uit respectievelijk Vlaanderen en Wallonië en de evolutie ervan in de afgelopen 3 jaar (2018-2019-2020)?

2. Hebt u al de gelegenheid gehad om met uw collega van de federale regering te spreken om deze situatie te verduidelijken en de gevolgen te bespreken die het ontbreken van een duidelijk federaal beleid om het aantal bedrijfswagens te verminderen zal hebben voor het Brussels Gewest?
 
 
Antwoord    Het is moeilijk om gegevens te geven over het precieze aantal bedrijfswagens dat in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest rondrijdt. Met bedrijfswagens worden wagens van rechtspersonen (ondernemingen) bedoeld, die aan werknemers worden ter beschikking gesteld voor het woon-werkverkeer en voor privégebruik. Dit type bedrijfswagens noemt men ook wel salariswagens.

Dankzij de LEZ-camera’s (Low Emission Zone) hebben we wel een idee van het aantal wagens die een rechtspersoon of een natuurlijk persoon bezit en die in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest rondrijden. Onder de wagens die een rechtspersoon bezit, vallen de bedrijfswagens zoals hierboven omschreven en alle overige wagens zoals dienstwagens, huurwagens (klassieke huur en deelwagens), vervangingswagens, enz. Het Gewest van herkomst van alle gebruikers kennen we helaas niet; we kennen enkel het adres van de eigenaar van het voertuig. Als het voertuigen van een rechtspersoon betreft, is een dergelijke informatie weinig interessant, aangezien het meestal om de maatschappelijke zetel van de onderneming of de leasingmaatschappij gaat, niet om de verblijfplaats van de gebruiker. M.b.t. natuurlijke personen is deze informatie dan wel weer nuttig, want dit betreft hun woonplaats.

Op basis van de gegevens voor oktober 2019, toen de situatie nog `normaal´ was, telden de LEZ-camera’s dagelijks gemiddeld alleszins 97.000 Belgische voertuigen van het type M1 (= wagen) in het bezit van rechtspersonen (33,6%) en alleszins 192.000 Belgische voertuigen in het bezit van natuurlijke personen (66,4%). Bron: Leefmilieu Brussel.

Onder de voertuigen van het type M1 die in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest rondrijden en die in het bezit zijn van Belgische natuurlijke personen (192.000 wagens), behoort 53% toe aan Brusselaars, 32% aan inwoners van het Vlaams Gewest en 15% aan inwoners van het Waals Gewest.
Over het hele land bekeken, nam het wagenpark tussen 2019 en 2020 niet langer toe (5.888.589 voertuigen in 2020, dus - 0.01% in vergelijking met 2019), terwijl dit tussen 2008 en 2018 jaarlijks gemiddeld nog steeg met 1,3% (bron: FOD Mobiliteit).

De bedrijfswagens of salariswagens namen dan weer jaarlijks met ongeveer 5% toe tussen 2008 et 2019 (519.931 wagens). Bronnen: FOD Mobiliteit en RSZ. We mogen dus veronderstellen dat het aandeel van de salariswagens in het wagenpark de voorbije jaren gestegen is en dat dit ook wel zo zal zijn wat de wagens op de Brusselse wegen betreft.

Het werkelijke aantal salariswagens zou echter onderschat worden, aangezien deze gegevens geen rekening houden met de salariswagens van bedrijfsleiders met een zelfstandigenstatuut, die hun voertuig niet als een voordeel van alle aard moeten aangeven (bron: Brussels Studies 2019. Bedrijfswagens: diagnostiek en uitdaging van een fiscaal regime).

Conclusie: gegevens over bedrijfswagens zijn nog onvolledig. De FOD Economie heeft een poging ondernomen data van de DIV, het Rijksregister en Belcotax te kruisen om zo het aantal privévoertuigen en salariswagens op basis van de woonplaats te ramen, maar de resultaten blijken het werkelijke aantal bedrijfswagens nog te onderschatten (bron: https://statbel.fgov.be/nl/nieuws/54-van-de-koppels-met-thuiswonende-kinderen-bezit-twee-meer-wagens).

Een eerste kennismakingsgesprek vond recent plaats met Minister Gilkinet, maar daar was geen tijd om op alle dossiers verder in te gaan. Dit dossier is trouwens niet enkel een bevoegdheid van de federale minister van Mobiliteit, maar ook van de ministers voor Financiën en Sociale Zaken.