Logo Parlement Buxellois

Schriftelijke vraag betreffende de kosten van de voormalige kabinetten.

Indiener(s)
Françoise De Smedt
aan
Sven Gatz, Minister van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering, belast met Financiën, Begroting, Openbaar Ambt, de Promotie van Meertaligheid en van het Imago van Brussel (Vragen nr 239)

 
Datum ontvangst: 03/12/2020 Datum publicatie: 16/02/2021
Zittingsperiode: 19/24 Zitting: 20/21 Datum antwoord: 14/01/2021
 
Datum behandeling van het stuk Indiener(s) Referentie Blz.
05/01/2021 Ontvankelijk p.m.
 
Vraag    Op de aangepaste uitgavenbegroting, BA 02.010.04.01 "personeelskosten van de voormalige kabinetten", stellen we vast dat er op de initiële begroting 1 miljoen euro was ingeschreven en op de aangepaste begroting 2 miljoen euro.

In dat verband had ik u graag de volgende vragen gesteld:

- Hoe wordt de verdubbeling van het op de initiële begroting ingeschreven bedrag verantwoord? Hoe komt het dat die kosten niet konden worden voorzien?

- Wat is het beleid van de regering en welke regels worden gehanteerd om de bedragen en de betalingstermijnen te bepalen? Wie zijn de begunstigden? Welke individuele bedragen worden uitgekeerd? Voor welke termijn?
 
 
Antwoord    De posten in BA 02.010.04.01.1100 bestaan uit de volgende elementen:
- de opzeggingstermijnen en eindafrekeningen van de leden van de voormalige kabinetten;
- de bezoldigingen van de personeelsleden (twee VTE’s) toegekend aan de ministers en staatssecretarissen van de vorige legislatuur en die nu geen minister of staatssecretaris meer zijn (hetzij in totaal twaalf VTE’s);
- de maandelijkse vergoedingen toegekend aan de voormalige regeringsleden die minister of staatssecretaris waren.

De verhoging van de begroting is inherent aan het voorwerp van deze begrotingsallocatie, die dient om de lasten van de voormalige kabinetten te dekken: zoals in 2019 werd de initiële begroting 2020 aangepast om de werkelijke behoeften te dekken die het gevolg zijn van de aanzienlijke hernieuwing van de Gewestregering na de verkiezingen van 2019.

Deze aanpassing werd verwezenlijkt via meerdere begrotingsoverdrachten tijdens het jaar en niet zozeer door een verhoging van de initiële begroting, wat ervoor zorgt dat het op het einde om een begrotingsneutrale verrichting gaat.


Wat betreft de regels die de berekening van de bedragen bepalen: de regels die van toepassing zijn op de personeelsleden toegekend aan de ministers en staatssecretarissen van de voormalige legislatuur worden bepaald door artikel 21bis van het “Besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 20 juli 2014 tot vaststelling van de samenstelling en de werking van de kabinetten van de leden van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering en van de Gewestelijke Staatssecretarissen” waarin het volgende wordt gesteld: “Aan het einde van de legislatuur of in geval van ontslag wordt er aan elk uittredend Regeringslid en Staatssecretaris dat geen functies van Minister of Staatssecretaris meer uitoefent, gedurende vijf jaar, te rekenen van de datum van zijn ontslag, een adviseur en een uitvoerend personeelslid ter beschikking gesteld.”.

De parlementaire vergoedingen van de voormalige ministers en staatssecretarissen ter vervanging van de werkloosheidsuitkeringen worden bepaald in toepassing van het interparlementaire protocol inzake uittredingsvergoedingen. Het brutobedrag van deze vergoeding bedraagt 9.937,35 euro per maand voor ieder betrokken voormalig regeringslid. De via BA 02.010.04.01 ten laste genomen bedragen variëren al naargelang het regeringslid en worden berekend op grond van het aantal jaren waarin het begunstigde regeringslid minister of staatssecretaris is geweest. De periode waarin deze vergoeding wordt betaald, hangt af van de parlementaire anciënniteit van de begunstigde. In 2020 bedroeg het via BA 02.010.04.01 uitbetaalde bedrag 31.219,03 euro per maand. Dit bedrag zal vanaf 2021 geleidelijk aan afnemen aangezien sommige voormalige regeringsleden hun vergoeding vanaf dan niet meer zullen ontvangen.