Logo Parlement Buxellois

Schriftelijke vraag betreffende de begroting en de inventaris van de belastinguitgaven.

Indiener(s)
Caroline De Bock
aan
Sven Gatz, Minister van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering, belast met Financiën, Begroting, Openbaar Ambt, de Promotie van Meertaligheid en van het Imago van Brussel (Vragen nr 242)

 
Datum ontvangst: 09/12/2020 Datum publicatie: 16/02/2021
Zittingsperiode: 19/24 Zitting: 20/21 Datum antwoord: 21/01/2021
 
Datum behandeling van het stuk Indiener(s) Referentie Blz.
05/01/2021 Ontvankelijk p.m.
 
Vraag    Artikel 16/11 van de wet van 16 mei 2003 tot vaststelling van de algemene bepalingen die gelden voor de begrotingen, de controle op de subsidies en voor de boekhouding van de gemeenschappen en de gewesten, alsook voor de organisatie van de controle door het Rekenhof, vereist dat bij de begroting “een inventaris van de belastinguitgaven [...] [wordt] gevoegd; deze omvat alle kortingen, verminderingen en uitzonderingen op het algemeen stelsel van de belastingheffing die tijdens het begrotingsjaar gelden ten gunste van de belastingplichtigen of van economische, sociale of culturele activiteiten.".

Het Rekenhof had op deze tekortkoming gewezen in zijn verslag van november 2020 (blz. 45).

Hebt u intussen deze inventaris kunnen opmaken? Zo ja, kunt u ons die bezorgen? Wat de "abattementen" betreft, kunt u de bedragen specificeren volgens de verschillende soorten abattementen en ze politiek verantwoorden?

Wat de "vrijstellingen van de OV" betreft, kunt u uitleggen waarover het gaat en ze politiek verantwoorden?
 
 
Antwoord    Wat betreft de inventaris van de fiscale uitgaven, kan ik meegeven dat deze in fine werd bijgevoegd bij het verslag over de begroting 2021 en terug te vinden is in het parlementair stuk A-267/2 – 2020/2021, blz. 189-190 (bijlage 1.1).

Wat betreft het abattement, gaat het om een vermindering van de heffingsgrondslag: de registratierechten (aan 12,5%) worden slechts berekend op het deel van de prijs dat het bedrag van het abattement overschrijdt, dat heden 175.00 EUR bedraagt. Om hiervan te genieten mag de verkoopprijs (vermeerderd met de lasten) of de verkoopwaarde van het aangekochte goed niet hoger zijn dan 500.000 EUR.

Dit abattement is voorbehouden aan kopers die geen volle eigenaar (meer) zijn van een ander tot bewoning bestemd onroerend goed of die bereid zijn dat vorige goed te verkopen binnen een strikte termijn. Om het fiscale voordeel te behouden zullen zij de hoofdverblijfplaats in het aangekochte goed moeten vestigen en er vervolgens gedurende een onafgebroken periode van 5 jaar blijven wonen.

Dit abattement vindt sedert 2003 toepassing en werd in 2017 verhoogd naar 175.000 EUR als één van de maatregelen die de opheffing van de woonbonus moet compenseren; deze korting strekt ertoe jonge en minder jonge gezinnen eigenaar te laten worden van een eigen woning om zich aldus duurzaam in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest te vestigen met het oog op een gezonde belastbare basis in de personenbelasting.

De wettelijke basis is artikel 46
bis (en 212bis voor zij die reeds eigenaar zijn van een andere woning, maar bereid zijn deze vorige woning te verkopen) van het (Brussels) wetboek der registratierechten.

Wat de vrijstellingen sensu stricto in de onroerende voorheffing betreft, deze zijn vermeld in artikel 253 van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen, zoals laatst gewijzigd door de ordonnantie van 23 november 2017 houdende wetgevende aanpassingen met het oog op de overname van de dienst van de onroerende voorheffing door het Brussels Hoofdstedelijk Gewest (BS, 08.12.2017).

Het betreft vooreerst de nationale domeingoederen die voor een algemene dienst of voor algemeen nut worden gebruikt en niets opbrengen, alsook gebouwen die toebehoren aan een vreemde staat (op voorwaarde van wederkerigheid) of een internationale organisatie, waarvoor het gewest krachtens artikel 63 van de bijzondere financieringswet jaarlijks een financiële compensatie vanwege de federale overheid ontvangt, het zogenaamde krediet dode hand.

Verder gaat het onder meer om schoolgebouwen, gebouwen voor de uitoefening van een erkende eredienst, gebouwen gebruikt door de jeugdbewegingen erkend door de Gemeenschappen, zalen en terreinen voor het collectief beoefenen van sport in het kader van activiteiten van amateur sportclubs, gebouwen gebruikt als hospitaal, kliniek, rusthuis, vakantiehuis voor kinderen of gepensioneerden of weeshuis, als centra waar fysieke of psychische zorgen worden verleend aan de bevolking, de dispensaria alsook de centra voor de opvang of de huisvesting van daklozen, gehandicapte personen, psychiatrische patiënten of van vluchtelingen. Essentiële voorwaarde is steeds dat de gebruiker van het betrokken goed de voornoemde activiteiten zonder winstoogmerk uitoefent. Ratio legis voor het behoud van deze vrijstellingen is dat indien er voor deze improductieve gebouwen onroerende voorheffing zou moeten worden betaald, dit ten koste zou gaan van de voornoemde sociale basistaken.

Artikel 255 van het WIB1992 voorziet verder, sedert het belastingjaar 2018, in een nultarief voor de gebouwen (of delen van gebouwen) die te huur worden gesteld via een sociaal verhuurkantoor. Deze maatregel moet privéeigenaars aanmoedigen om bestaande woningen ter beschikking te stellen van een SVK om aldus het aantal woningen in publiek beheer bestemd voor aanvragers van een sociale woning te verhogen.

Ten slotte, kan nog worden meegegeven dat gebouwen die in hun geheel zijn beschermd of zijn opgenomen op de bewaarlijst kunnen genieten van een vermindering tot 100% indien ze voor het publiek toegankelijk zijn en het voorwerp uitmaken van een overeenkomst hiertoe met de Brusselse Hoofdstedelijke Regering (cf. artikel 257 van het WIB1992).