Logo Parlement Buxellois

Schriftelijke vraag betreffende de interculturele dialoog in Brussel.

Indiener(s)
Bianca Debaets
aan
Rudi Vervoort, Minister-President van de Brusselse Hoofdstedelijke regering, belast met Territoriale Ontwikkeling en Stadsvernieuwing, Toerisme, de Promotie van het Imago van Brussel en Biculturele Zaken van gewestelijk Belang (Vragen nr 515)

 
Datum ontvangst: 19/02/2021 Datum publicatie: 07/04/2021
Zittingsperiode: 19/24 Zitting: 20/21 Datum antwoord: 07/04/2021
 
Datum behandeling van het stuk Indiener(s) Referentie Blz.
05/03/2021 Ontvankelijk p.m.
 
Vraag    In het voorjaar van 2020 mocht ik u reeds ondervragen omtrent de voortzetting van de interreligieuze dialoog na de verschillende initiatieven die tijdens de vorige legislatuur opgestart werden. In het antwoord werd toen gesteld dat de Brusselse Regering meer de nadruk wilde leggen op een interculturele dialoog in plaats van op een interreligieuze dialoog.

Daarbij werd tevens in herinnering gebracht dat de Regering in de algemene beleidsverklaring aangekondigd heeft ‘
dat zij ernaar streeft een betere kennis te verwerven over de plaatselijke geloofsgemeenschappen…’. Verder werd toegevoegd dat de Brusselse Regering ‘zich ten volle inzet voor de sociale cohesie en er bijvoorbeeld mee voor wil zorgen dat alle uitingen van kunst en cultuur benut kunnen worden als instrumenten om de interculturele dialoog aan te zwengelen en vorm te geven aan een Brusselse identiteit.’

Vandaar dat ik u graag volgende vragen stel:

- Welke stappen heeft de Brusselse Regering reeds specifiek ondernomen sinds de start van de legislatuur met het oog op het verwerven van een betere kennis over de plaatselijke geloofsgemeenschappen?
- Werd er reeds overleg gepleegd met de verantwoordelijken van de geloofsgemeenschappen? Zo ja, wanneer werd dit georganiseerd, wie nam hieraan deel, welke thema’s kwamen aan bod en welke concrete conclusies zijn hieruit voortgekomen?
- Welke stappen heeft de Brusselse Regering sinds de start van de legislatuur ondernomen in verband met het engagement om te zorgen ‘dat alle uitingen van kunst en cultuur benut kunnen worden als instrumenten om de interculturele dialoog aan te zwengelen en vorm te geven aan een Brusselse identiteit’?
 
 
Antwoord    Vragen in verband met de dialoog tussen de erediensten en de interculturele dialoog vallen onder de bevoegdheid van Staatssecretaris Nawal Ben Hamou,.

Krachtens artikel 2, 10° van het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 22 juli 2019 beperken mijn bevoegdheden zich tot de organisatie van de temporaliën van de erediensten en wat daarmee samenhangt: het administratief en financieel toezicht dat eruit voortvloeit.

De gewestelijke beleidsverklaring, waarin inderdaad sprake is van “een betere kennis van de plaatselijke geloofsgemeenschappen”, moet dan ook in het licht van de genoemde bevoegdheden worden begrepen.

Deze betere kennis zal preciezere erkenningscriteria vergen.

De administratieve jurisprudentie schreef immers als criterium voor de erkenning van een plaatselijke gemeenschap voor dat deze “reeds lange tijd” moest bestaan. Dit niet-gekwantificeerde criterium werd uitsluitend geverifieerd op basis van de verklaring van de vertegenwoordigende organen.

In het kader van de aanstaande hervorming leek drie jaar een voldoende periode om het stabiele bestaan van een geloofsgemeenschap aan te tonen. Om dit te controleren, voorzien wij in een voorafgaande “registratie” door de regering, die jaarlijks bijgewerkt wordt (dit aspect is bijvoorbeeld reeds van toepassing in het Waalse Gewest). Elk jaar zal het vertegenwoordigende orgaan de regering vóór 31 januari een lijst bezorgen van de aangesloten, erkende en niet-erkende plaatselijke gemeenschappen.

Deze registratie zal het niet alleen mogelijk maken om over een betrouwbare kaart te beschikken van de geloofsgemeenschappen in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, maar ook om de gebedsplaatsen beter te definiëren in het licht van de geldende reglementering inzake fiscaliteit en stedenbouw.

Door ook op de administratieve jurisprudentie te steunen, zullen wij van de vertegenwoordigende organen blijven verlangen dat zij jaarlijks verslag uitbrengen over het aantal leden van elke gemeenschap die zij vertegenwoordigen. Om in aanmerking te komen, moet een gemeenschap ten minste 200 leden tellen. Ik wil erop wijzen - en dit is belangrijk - dat alleen het aantal en niet de identiteit van de leden wordt gevraagd.

Een betere administratieve en financiële kennis zal ook worden bereikt door voorafgaand aan de erkenning een voorlopige begroting te bezorgen voor de geloofsgemeenschappen die de genoemde erkenning aan wensen te vragen. De modelbegroting zal door de regering worden vastgesteld en zal vergezeld gaan van een meerjarenprognose van de ontvangsten en uitgaven over een periode van vijf jaar