Logo Parlement Buxellois

Schriftelijke vraag betreffende de huidige wetgeving en het cohousingfenomeen.

Indiener(s)
Carla Dejonghe
aan
Sven Gatz, Minister van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering, belast met Financiën, Begroting, Openbaar Ambt, de Promotie van Meertaligheid en van het Imago van Brussel (Vragen nr 346)

 
Datum ontvangst: 05/05/2021 Datum publicatie: 24/06/2021
Zittingsperiode: 19/24 Zitting: 20/21 Datum antwoord: 22/06/2021
 
Datum behandeling van het stuk Indiener(s) Referentie Blz.
31/05/2021 Ontvankelijk p.m.
 
Vraag    In onze steden zijn er steeds nieuwe inwoners die creatieve oplossingen vinden om tegen betaalbare prijzen hun woonproject te realiseren. Dit leidt tot nieuwe vormen van stedelijk wonen die niet altijd passen binnen de bestaande wetgeving. Eén van die oplossingen is het cohousingfenomeen, waarbij een groep individuen samen een woning aankoopt, deze renoveert, de kamers privatiseert, en de woonruimten collectief gebruikt.

Cohousers hebben in het verleden al aangekaart dat ze geen aanspraak kunnen maken op het abattement bij de groepsaankoop van een woning, omdat ze als projectontwikkelaar beschouwd worden (1). Bovendien is er voor gebouwen boven de 500.000 euro geen abattement, en die limiet kan logischerwijze snel overschreden worden als meerdere mensen een groot gebouw willen aankopen om als cohousing te gebruiken. Het plafond van 500.000 was oorspronkelijk bedoeld om geen korting te geven voor luxe-aankopen, maar dat is hier duidelijk niet het geval. De vrijstelling van registratierechten op de eerste 175.000 euro is al snel goed voor een mooie fiscale korting van ongeveer 21.000 euro bij aankoop. Toegegeven, een cohousingproject valt of staat wellicht niet met deze beperking. Veelal gaat het om 21.000 euro gedeeld door 5, 6 of 7. Het zijn vooral de renovatiekosten die hoog oplopen, waarbij de meeste premies van toepassing blijven, evenals het 6% btw-tarief.

Dat neemt niet weg dat we over het abattementplafond moeten nadenken. Door deze nieuwe stedelijke trends is het belangrijk dat we flexibel blijven en nagaan hoe ons beleid zich hieraan kan aanpassen. Het plafond van 500.000 was oorspronkelijk bedoeld om geen korting te geven voor een luxe-aankopen, maar dat is hier duidelijk niet het geval.

Daarom stel ik u graag de volgende vragen:

· Kan nagegaan worden in welke mate het abattementplafond kan worden aangepast en opgetrokken voor natuurlijke personen die samen één gebouw kopen in het kader van een ‘cohousing’?

https://www.bruzz.be/stedenbouw/brusselse-cohousers-botsen-op-hindernissen-worden-als-projectontwikkelaar-beschouwd-2021
 
 
Antwoord    Cohousing brengt een groep mensen samen in één onroerend goed die verenigd zijn door een gemeenschappelijk project en die niet allemaal deel uitmaken van eenzelfde gezin. De beweegredenen om tot gemeenschappelijk wonen over te gaan kunnen zeer verschillend zijn. Ze doen dat bijvoorbeeld om betaalbaar of duurzaam te kunnen wonen, vereenzaming tegen te gaan, langer zelfstandig te kunnen blijven, of zelfs om de druk op de openbare ruimte en op het leefmilieu te doen afnemen.

Hierdoor kan cohousing diverse vormen aannemen, zoals het kangoeroewonen, intergenerationeel wonen, zorgwonen, gemeenschappelijk wonen voor personen met een mentale handicap, … .

Er bestaat dus geen uniek model van cohousing. Het concept is bovendien noch juridisch gedefinieerd noch omkaderd.

Wanneer cohousing de vorm aanneemt van een gezamenlijke aankoop, door natuurlijke personen, van een volledig gebouw waarbij verschillende delen geprivatiseerd zullen worden en bepaalde leefruimten gemeenschappelijk gebruikt zullen worden, kunnen zij samen, bij de aankoop van het pand, een abattement op de registratierechten genieten indien de voorwaarden van artikel 46
bis van het Wetboek der registratie-, hypotheek- en griffierechten vervuld zijn en de totale verkoopprijs van het gebouw niet meer dan 500.000 EUR bedraagt.

De bovengrens van 500.000 EUR kan in deze context echter snel overschreden zijn. Kopers hebben er bijgevolg alle belang bij om goederen aan te kopen die al verkaveld zijn. Zo kunnen ze immers makkelijker elk een abattement genieten op hun eigen deel van het gebouw.

Op die manier vormt dit plafond voor het abattement, dat tijdens vorige legislatuur werd ingevoerd om de kopers te steunen die daar echt nood aan hebben, een rem in het kader van deze problematiek.

Wat een eventuele verhoging van deze bovengrens betreft voor zulke cohousingprojecten, zou het – gelet op de juridische leemte die rond deze specifieke samenlevingsvormen bestaat – bovendien zeer moeilijk zijn om zulke (weliswaar positieve) projecten in het kader van de registratierechten te kunnen onderscheiden van andere gezamenlijke aankopen. Daarnaast is het ook moeilijk om dit nadien te kunnen controleren.

Hoe moet immers het onderscheid worden gemaakt tussen cohousing en andere vormen van gemeenschappelijk wonen, zoals samenwonende vrienden, koppels of familieleden? Die veronderstellen immers niet noodzakelijkerwijze een gemeenschappelijk project, in die zin dat het heel goed mogelijk is dat de verschillende bewoners mekaar vooraf niet kenden en slechts door toeval of enkel door nood samenwonen.

We willen evenwel – eens de begroting de coronasituatie heeft verteerd – werk maken van de uitvoering van het regeerakkoord, dat niet rechtstreeks verwijst naar cohousingprojecten maar meer algemeen de toegang tot huisvesting tegen een redelijke prijs wil waarborgen. Het regeerakkoord voorziet eveneens in een herziening van het abattementenstelsel in lijn met de evolutie van de vastgoedprijzen.