Logo Parlement Buxellois

Schriftelijke vraag betreffende de mogelijke aanleg van biostrades’ voor wilde bijsoorten

Indiener(s)
Bianca Debaets
aan
Alain Maron, Minister van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering, belast met Klimaattransitie, Leefmilieu, Energie en Participatieve Democratie (Vragen nr 931)

 
Datum ontvangst: 27/09/2021 Datum publicatie: 16/11/2021
Zittingsperiode: 19/24 Zitting: 21/22 Datum antwoord: 03/11/2021
 
Datum behandeling van het stuk Indiener(s) Referentie Blz.
30/09/2021 Ontvankelijk p.m.
 
Vraag    Op donderdag 26 augustus laatstleden lanceerde het Vlaams Bijeninstituut, een organisatie van imkers en bijenliefhebbers, het project ‘Biostrade’ bij de Vlaamse steden en gemeenten. Het doel van hun actie is om te komen tot meer aangesloten bloemenstroken, ten gunste van onze wilde bijensoorten.

Volgens het Vlaams Bijeninstituut levert het fragmentarisch voorkomen van bloemenstroken met voldoende stuifmeel en nectar een probleem op voor de talrijke bijensoorten in ons land. Vandaar dat zij met hun ‘biostrades’ de gemeenten een visie, kennis en hulp willen aanreiken om te zorgen voor voldoende aaneengesloten bloemenstroken. Zo wil het Bijeninstituut steden en gemeenten informeren over gekende drachtplanten, zodat ze daarmee rekening kunnen houden bij groenbeheer of de aanleg van parken. Het opstellen van een plan vervolgens kan gaten in de voedselbevoorrading aan het licht brengen en helpen dichten.

Vandaar dat ik u graag volgende vragen stel:

  • Hebt u reeds kennis genomen van dit project van het Vlaams Bijeninstituut? Hebt u reeds contact met hen gehad om te bekijken hoe hun ‘biostrades’ ook in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest ingang zouden kunnen vinden?

  • Op welke manier monitort Leefmilieu Brussel vandaag de mogelijke problemen die het fragmentarisch voorkomen van bloemenstroken met voldoende stuifmeel en nectar kunnen opleveren? Welke oplossingen hebben zij daaromtrent reeds uitgewerkt? Welke acties en middelen worden daartoe voorzien?

  • Op welke manier neemt Leefmilieu Brussel vandaag de aspecten omtrent drachtplanten en het voorzien van voldoende voedselbevoorrading voor bijen reeds mee in het groenbeheer en het aanleggen van parken? Over welke expertise kan men daarbij beschikken?

 
 
Antwoord    1)Hebt u reeds kennis genomen van dit project van het Vlaams Bijeninstituut? Hebt u reeds contact met hen gehad om te bekijken hoe hun ‘biostrades’ ook in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest ingang zouden kunnen vinden?
Dit type project is bekend bij mijn kabinet en de administratie.

Het idee om de ecologische connectiviteit te versterken en de florale voedselbronnen te vergroten is een structurerende as van het nieuwe nationale actieplan voor bestuivers, dat is opgesteld door de werkgroep Bestuivers die is ingesteld door de Interministeriële Conferentie voor het Leefmilieu. Deze as is gezamenlijk aangestuurd door het Brussels Gewest en het Vlaams Gewest, tijdens een nationale workshopdag georganiseerd bij Leefmilieu Brussel in 2019.

Dit type groene infrastructuur voor bestuivers zal ook worden bestudeerd in het
LIFE UrbanGreeningPlans-project (2021-2023), dat door Leefmilieu Brussel wordt gecoördineerd en dat tot doel heeft verschillende componenten te verkennen van wat de door Europa gewenste vergroeningsplannen voor steden met meer dan 20.000 inwoners (Europese strategie inzake biodiversiteit) kunnen zijn. Deze specifieke as wordt uitgevoerd door de stad Milaan, maar uitwisselingen met andere Europese partners zijn uiteraard gepland.

Mijn administratie stuurt twee assen aan, de ene gewijd aan ‘parkstraten’ en hun potentieel voor ecologische herverbinding, via de vergroening van wegen en openbare ruimten, en de andere gewijd aan de aanpassing aan de klimaatverandering van groene ruimten die als erfgoed beschermd zijn. Alle elementen die in dit Europese project door de partnersteden (Milaan, Athene, Barcelona en Lissabon) zijn ontwikkeld, kunnen worden besproken en, indien relevant, aangepast aan de Brusselse situatie.
2)Op welke manier monitort Leefmilieu Brussel vandaag de mogelijke problemen die het fragmentarisch voorkomen van bloemenstroken met voldoende stuifmeel en nectar kunnen opleveren? Welke oplossingen hebben zij daaromtrent reeds uitgewerkt? Welke acties en middelen worden daartoe voorzien?

Op gewestelijk niveau steun ik investeringen in instrumenten die het ecologische beheer en de versterking van het Brusselse ecologische netwerk bevorderen, ten voordele van - in het bijzonder, maar niet uitsluitend - bestuivers.

De ontsnippering van natuurlijke habitats blijft complex en vereist ook hefbomen - met name op het gebied van stadsplanning of ruimtelijke ordening - die niet onder de bevoegdheid van Leefmilieu Brussel vallen. Mijn kabinet dringt er echter sterk op aan dat met deze kwestie rekening wordt gehouden in het kader van de herzieningen van de Gewestelijke Stedenbouwkundige Verordening (GSV) en het Gewestelijk Bestemmingsplan (GBP).

Meer gerichte initiatieven om de openbare ruimte te vergroenen, bijvoorbeeld die welke worden ondersteund door de projectoproep ‘Klimaatactie’ deel ‘Natuur in de stad’ voor gemeenten, of ‘Vooruit met de wijk’ voor burgers, helpen om bepaalde druk te verminderen en de beschikbare middelen lokaal te versterken. In samenwerking met Leefmilieu Brussel ondersteunt Brussel Mobiliteit ook bepaalde gemeentelijke projecten in die zin.

3)
De landschapsarchitecten van Leefmilieu Brussel zijn gevoelig voor deze kwestie en geven, waar mogelijk, de voorkeur aan inheemse soorten en extensieve ecologische beheerpraktijken, zoals laat maaien, ecologische begrazing, levende en gemengde hagen, enz. Al die praktijken zijn uiteraard gunstig voor bestuivende insecten.

Binnenkort zal specifiek aan de bestekken worden gewerkt, overigens parallel met de herziening van het typebestek van Brussel Mobiliteit, een proces waarbij de administratie van Leefmilieu Brussel nauw betrokken is. De groenstroken langs wegen (taluds, middenbermen, bermen, enz.), die over het algemeen een lineair karakter hebben, zijn ook een zeer relevante groene infrastructuur om het ecologische netwerk te versterken, aangezien ze deze bedoelde ‘biostrades’ vormen.



Voorts wordt in het kader van de Atlas van wilde bijen de laatste hand gelegd aan een indicatieve lijst van planten die worden geassocieerd met wilde bijen in het gewest. 

In een tweede fase zal het nodig zijn de professionele beheerders vaardigheden bij te brengen, met name via opleidingen die door Leefmilieu Brussel zouden kunnen worden georganiseerd via zijn kenniscentrum voor ecologisch beheer.