Logo Parlement Buxellois

Schriftelijke vraag betreffende het stimuleren van groene en biodiverse tuinen

Indiener(s)
Bianca Debaets
aan
Alain Maron, Minister van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering, belast met Klimaattransitie, Leefmilieu, Energie en Participatieve Democratie (Vragen nr 1041)

 
Datum ontvangst: 01/02/2022 Datum publicatie: 18/03/2022
Zittingsperiode: 19/24 Zitting: 21/22 Datum antwoord: 17/03/2022
 
Datum behandeling van het stuk Indiener(s) Referentie Blz.
04/02/2022 Ontvankelijk Uitgebreid Bureau van het Parlement
 
Vraag   

Enige tijd terug mocht ik u reeds ondervragen omtrent uw beleid wat betreft het stimuleren van groene en biodiverse tuinen (cf. schriftelijke vraag nr. 572).

In uw antwoord stelde u toen dat het door het private karakter van de ‘particuliere tuintjes’ erg moeilijk was om een totale oppervlakte te kunnen inschatten, maar dat op basis van ramingen gesteld kan worden dat zowat 30 km² van het grondgebied van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest bestemd is voor private tuinen – wat neerkomt op bijna twee keer de oppervlakte van het Brusselse deel van het Zoniënwoud.

Verder gaf u ook aan dat de tussenkomst in private tuinen een ingewikkelde aangelegenheid vormt door het zeer groot aantal betrokken personen (eigenaren en/of huurders) en het beperkt aantal hefbomen dat ter beschikking staat om concreet te tussen te komen in deze private ruimten. Desalniettemin had uw administratie wel al opdracht gegeven om verschillende studies omtrent dit bredere dossier op te starten.

Vandaar dat ik u graag volgende vragen stel:

  • Kan u een stand van zaken geven wat betreft de raming die ten tijde van uw initiële antwoord aan de gang was om een geactualiseerd beeld te krijgen van de private tuinen in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest? Kan u nader toelichten wie deze raming opgemaakt heeft en welke methodologieën daarbij gebruikt werden? Welke voornaamste conclusies konden er worden opgemaakt op basis van deze raming?

  • Kan u duiden welke resultaten er voortgevloeid zijn uit de vermelde studie over het gedrag en de ambities van de Brusselse tuiniers? Welke obstakels en actiehefbomen werden daarbij geïdentificeerd? Welk gevolg wordt hieraan gegeven in het gewestelijk beleid?

  • Kan u duiden welke andere (proef)projecten er inmiddels door Leefmilieu Brussel opgestart, gemonitord, gestuurd of opgeleverd werden in het brede kader van de private tuinen? Kan u in het bijzonder duiden welke resultaten de haalbaarheidsstudie omtrent de mogelijke creatie van een ‘bedrijvencluster’ (om ecologische praktijken te bevorderen en aan nieuwe behoeften te voldoen) heeft opgeleverd, zowel voor het vergroenen van gebouwen als het vergroenen van omgevingen en tuinen?

  • Kan u in het bijzonder toelichten op welke manier het pilootproject van de gemeente Sint-Agatha-Berchem, dat de versterking behelst van de ecologische coherentie van twee binnenterreinen van huizenblokken, geëvalueerd werd? In welke mate werd dit proefproject mee gestuurd en opgevolgd door Leefmilieu Brussel? Welke conclusies en vaststellingen daaromtrent werden meegenomen in het gewestelijke beleid?

  • Kan u een stand van zaken geven wat betreft de opmaak van de ecologische doelstellingen van het Brussels ecologische netwerk, waarin verschillende bepalingen moeten worden opgenomen die met name betrekking hebben op de keuze van de aanplantingen per gewestelijk gebied? Werden deze doelstellingen reeds gefinaliseerd door Leefmilieu Brussel? Zo ja, kan u nader toelichten welk tijdspad en welke middelen er voorzien worden voor de realisatie van deze doelstellingen? Zo neen, wanneer zal het geheel van deze doelstellingen gefinaliseerd worden?

  • Welk beleid voert u opdat stadstuinen als instrument kunnen dienen om een verharding van de bodem tegen te gaan, al dan niet in samenwerking met de Staatssecretaris bevoegd voor Stedenbouw? Welke initiatieven onderneemt u om de Brusselaar ertoe te overtuigen om zijn of haar tuin op een meer natuurlijke wijze in te richten? Welke acties en middelen voorziet u hiertoe?

 

 
 
Antwoord    Kan u een stand van zaken geven wat betreft de raming die ten tijde van uw initiële antwoord aan de gang was om een geactualiseerd beeld te krijgen van de private tuinen in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest? Kan u nader toelichten wie deze raming opgemaakt heeft en welke methodologieën daarbij gebruikt werden? Welke voornaamste conclusies konden er worden opgemaakt op basis van deze raming?

Leefmilieu Brussel actualiseert momenteel een reeks kaarten en ruimtelijke gegevens.

Privétuinen kunnen benaderd worden door het kruisen van verschillende cartografische lagen: de residentiële typologie (Urban) vormt de basis, de gebouwen, weg- en spoorverkeersassen en groene ruimten die voor het publiek toegankelijk zijn, worden weggelaten; enkel de begroeide oppervlakken worden vervolgens behouden. Daaruit volgt dat het groene oppervlak van de privétuinen (de speelplaatsen met mineraalbedekking niet meegerekend) momenteel geschat wordt op ~ 25,5 km², wat neerkomt op 30% van de totale vegetatie in het Brussels Gewest (of 15,8% van de totale gewestelijke oppervlakte).
Dit cijfer is vergelijkbaar met het in 1999 geschatte cijfer dat tot nu toe gebruikt werd.

Kan u duiden welke resultaten er voortgevloeid zijn uit de vermelde studie over het gedrag en de ambities van de Brusselse tuiniers? Welke obstakels en actiehefbomen werden daarbij geïdentificeerd? Welk gevolg wordt hieraan gegeven in het gewestelijk beleid ?
De studie Hortésie die mijn administratie bij de ULB aangevraagd heeft, heeft enkele interessante resultaten opgeleverd.
Er is meer ecologisch bewustzijn, meer drang om dichter bij de natuur te komen en de globalere uitdagingen aan te pakken.
De nutsfuncties van de tuin (terras, spelen, trampoline, bergruimte, barbecue, enz.) verdringen echter bijna altijd de ecologische functie.
Interessante vaststelling: conventionele “esthetische” tuinen (die meer onderhouden worden) zijn in sommige wijken verzameld, terwijl de spontanere (of minder onderhouden) “ecologische” tuinen meer verspreid zijn over het grondgebied.
Het gedrag rond tuinieren wordt beïnvloed door sociale en economische factoren (leeftijd, inkomen, geslacht ...), die ook de verdeling van de huishoudens beïnvloeden. Pesticiden worden bijvoorbeeld meer gebruikt door welvarendere en oudere huishoudens. Die huishoudens zijn eveneens meer geneigd om een beroep te doen op tuinbedrijven.
In de studie wordt ook de esthetische invloed van de onmiddellijke omgeving benadrukt: de aangrenzende tuinen en de openbare ruimte. De voorbeeldfunctie van de beheerders van openbare ruimten moet opgemerkt worden. Er wordt ook vastgesteld dat de visuele perceptie belangrijk is: de “waargenomen biodiversiteit” wordt geassocieerd met tuinen vol bloemen, die echter gestructureerd en ordelijk zijn. De gewone biodiversiteit is minder bloemrijk en chaotischer, voldoet niet aan de verwachtingen en wordt paradoxaal genoeg minder beschouwd als bevorderlijk voor de biodiversiteit. Er is bijvoorbeeld het welbekende fenomeen van de park- en wegbeheerders wat het laattijdig maaien betreft.
De studie ondersteunt dus de richting die gegeven wordt aan de werkzaamheden van Leefmilieu Brussel: opleiding van professionals in ecologisch beheer, aanmoediging van particulieren door voorlichtings- en sensibiliseringsacties, wettelijk voorgeschreven werkzaamheden die aangepast zijn aan de gewestelijke realiteit, enz.
Kan u duiden welke andere (proef)projecten er inmiddels door Leefmilieu Brussel opgestart, gemonitord, gestuurd of opgeleverd werden in het brede kader van de private tuinen? Kan u in het bijzonder duiden welke resultaten de haalbaarheidsstudie omtrent de mogelijke creatie van een ‘bedrijvencluster’ (om ecologische praktijken te bevorderen en aan nieuwe behoeften te voldoen) heeft opgeleverd, zowel voor het vergroenen van gebouwen als het vergroenen van omgevingen en tuinen?
Allereerst wordt de ondersteuning voor het project “Natuurnetwerk” van Natagora voortgezet.
Tijdens de haalbaarheidsstudie werd vervolgens de bedrijvencluster vooral gericht op de vergroening van de gebouwen (daken, gevels), meer dan op het beheer van de tuinen. Dit domein roept nog technische vragen op (compatibiliteit met het erfgoed, met de energieprestatie van de gebouwen, de fasering van de werkzaamheden, enz.).

Leefmilieu Brussel heeft het opleidingsprogramma voor professionals opnieuw vormgegeven door verschillende cursussen over ecologisch beheer van groene ruimten aan te bieden. Die beheertechnieken zullen de professionnals kunnen toepassen in de privétuinen.
Kan u in het bijzonder toelichten op welke manier het pilootproject van de gemeente Sint-Agatha-Berchem, dat de versterking behelst van de ecologische coherentie van twee binnenterreinen van huizenblokken, geëvalueerd werd? In welke mate werd dit proefproject mee gestuurd en opgevolgd door Leefmilieu Brussel? Welke conclusies en vaststellingen daaromtrent werden meegenomen in het gewestelijke beleid.
Dit project “Agenda 21” (dat sinds 2020 Klimaatactie geworden is) is nog steeds aan de gang, nadat het heel wat vertraging had opgelopen met name door de gezondheidscrisis, gezien zijn belangrijke participatieve luik (de werkzaamheden zullen eerder in de herfst plaatsvinden, tijdens restrictievere periodes).
Het werk bestaat erin dat de onderaannemer van de gemeente kleine werkzaamheden ter verbetering van de tuinen zal doorvoeren, om schaalvoordelen te kunnen voorstellen. De gemeente moet in de loop van 2022 een rapport en een evaluatie van de haalbaarheid van dit idee opmaken.
Kan u een stand van zaken geven wat betreft de opmaak van de ecologische doelstellingen van het Brussels ecologische netwerk, waarin verschillende bepalingen moeten worden opgenomen die met name betrekking hebben op de keuze van de aanplantingen per gewestelijk gebied? Werden deze doelstellingen reeds gefinaliseerd door Leefmilieu Brussel? Zo ja, kan u nader toelichten welk tijdspad en welke middelen er voorzien worden voor de realisatie van deze doelstellingen? Zo neen, wanneer zal het geheel van deze doelstellingen gefinaliseerd worden ?
De definitie van die doelstellingen berust op een reeks parallelle dynamieken: het updaten van de biologische waarderingskaarten (2021), de vegetatiekaart (2021) en de kaart van gebieden met een tekort aan groene ruimten (lente 2022); alsook het opstellen van een kaart van het bladerdek, namelijk van de “bomen”-laag.
Bovendien werden fijnere werkzaamheden op de wegen gestart in het kader van de projecten LIFE Urban Greening Plans en H2020 Clearing House; alsook een samenwerking met de
Tree and Design Action Group in het Verenigd Koninkrijk voor de aanpak van het bomenpatrimonium in de openbare ruimte. Hier gaat het eveneens over een vergroeningsaanpak die een aanvulling vormt op dat van de ecologische herverbinding.
De open ruimte maakt het voorwerp uit van een studie en een visie die goedgekeurd werden door de regering, via het project Open Brussels dat geleid wordt door Leefmilieu Brussel en Perspective in samenwerking met het Vlaams Gewest, met name voor de verbinding tussen onze twee gewesten in de tweede noordelijke gordel.
Al die werkzaamheden zullen het opstellen van aanbevelingen voor de inrichting van de verschillende delen van het Gewest bevorderen, vanuit het oogpunt van de landschappelijke subdominanten die vertaald zijn in de “4 landschappen van de Natuurstad”: Dense Stad, Bosstad, Plattelandsstad en Waterstad.
Welk beleid voert u opdat stadstuinen als instrument kunnen dienen om een verharding van de bodem tegen te gaan, al dan niet in samenwerking met de Staatssecretaris bevoegd voor Stedenbouw? Welke initiatieven onderneemt u om de Brusselaar ertoe te overtuigen om zijn of haar tuin op een meer natuurlijke wijze in te richten? Welke acties en middelen voorziet u hiertoe?
De initiatieven bestaan uit voorlichtings- en communicatieacties, waaronder de subsidiëring van initiatieven zoals Natuurnetwerk of Végétage, alsook de organisatie van opleidingen over de Natuurstad.
Wat de regelgevingsaspecten betreft, neemt mijn administratie deel aan de herziening van de Gewestelijke Stedenbouwkundige Verordening (GSV) die de kwestie van de demineralisatie, de GRWB, enz. zal aanpakken.
Wij blijven ook de tools, het BAF+ en het Ecopotentieel, testen en verbeteren, in samenwerking met de overheidsdiensten en Leefmilieu Brussel.