Schriftelijke vraag betreffende de door de Grondregie opgemaakte inventaris van niet-uitgebate bedrijfsruimten.
- Indiener(s)
- Pepijn Kennis
- aan
- Rudi Vervoort, Minister-President van de Brusselse Hoofdstedelijke regering, belast met Territoriale Ontwikkeling en Stadsvernieuwing, Toerisme, de Promotie van het Imago van Brussel en Biculturele Zaken van gewestelijk Belang (Vragen nr 830)
Datum ontvangst: 25/04/2022 | Datum publicatie: 07/07/2022 | ||
Zittingsperiode: 19/24 | Zitting: 21/22 | Datum antwoord: 15/06/2022 |
Datum | behandeling van het stuk | Indiener(s) | Referentie | Blz. |
02/06/2022 | Ontvankelijk | p.m. |
Vraag | De Brusselse Burgerassemblee (BBA) waarvan de samenstelling de diversiteit van ons gewest weerspiegelen, heeft samengewerkt om voorstellen uit te werken ter verbetering van het huisvestingsbeleid in het Brussels Hoofdstedelijke Gewest. Vier thematieken werden besproken, waaronder leegstaande gebouwen. Om het recht op behoorlijke huisvesting voor ieder te waarborgen - verankerd in artikel 23 van de grondwet. - ziet de BBA namelijk een kans in het gebruik van deze leegstaande gebouwen voor de vele mensen die zich in precaire situaties bevinden. Volgens artikel 253 van het Brussels Wetboek van Ruimtelijke Ordening (BWRO) is de Grondregie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest verantwoordelijk voor het maken van een inventaris van de op het Brussels Hoofdstedelijk Grondgebied gelegen niet-uitgebate bedrijfsruimten. Hierover had ik u graag volgende vragen gesteld:
|
Antwoord | Bij deze kan ik u de volgende elementen van antwoord verstrekken op uw vraag: De Gewestelijke Grondregie is nooit overgegaan tot het opstellen van deze globale inventaris van niet-uitgebate bedrijfsruimten. Dit heeft meerdere verklaringen. In de eerste plaats was de samenstelling van een inventaris van de niet-uitgebate bedrijfsruimten, die reeds stond ingeschreven in de ordonnantie van 18 december 2003 betreffende de niet-uitgebate bedrijfsruimten, bedoeld als kader voor de herbestemming van de grote emblematische industriële complexen van Brussel zoals de voormalige Brouwerij Wielemans in Vorst en de site van Tour & Taxis. In de praktijk zijn deze spraakmakende sites sindsdien in grote mate herbestemd zonder dat het nodig was om het stelsel in te voeren waarin titel VI van het BWRO voorziet. In de tweede plaats stelde de Regering al snel vast dat ook met andere instrumenten die het Gewest ter beschikking heeft concrete ingrepen mogelijk waren op niet-uitgebate bedrijfsruimten zonder dat daarom op administratief vlak een volwaardig maatregelenpakket vereist was. Zo moeten studiebureaus en gemeenten bij studies voor duurzame wijkcontracten en stadsvernieuwingscontracten verplicht de gronden oplijsten waar mogelijk economische activiteiten op verricht kunnen worden via (para-) gewestelijke structuren met een eigen begroting. Op operationeel vlak is de MVV (de voorloper van de MSI) destijds opgericht om de braakliggende bedrijfsruimten te verwerven die toebehoorden aan de NMBS (bijvoorbeeld: het voormalige rangeerstation Josaphat, dat het Gewest ooit heraangelegd wenst te zien). Ten slotte beschikt het Gewest ook over een voorkooprecht (en weldra ook een algemeen voorkooprecht) dat overeenkomstig artikel 259, 7° van het BWRO kan worden ingezet om niet-uitgebate bedrijfsruimten te herwaarderen of te herbestemmen. Voor het Gewest bestond de prioriteit er de voorbije jaren in om de gronden op te waarderen die gelden als strategische gewestelijke grondreserves. Daarom heeft de Regering zich in de eerste plaats toegelegd op de herinrichting van de Gebieden van gewestelijk Belang (GGB) en de prioritaire zones die zijn vastgelegd in het GPDO in de plaats van de uitvoering van deze bepaling die - als zij behouden wordt bij de evaluatie van het BWRO - de inzet van aanzienlijke middelen vereist, zowel op menselijk als op budgettair vlak, en dat uiteindelijk met een beperkte uitwerking. |