Logo Parlement Buxellois

Schriftelijke vraag betreffende de rechtspraak betreffende artikelen 112 en 114 van de Nieuwe Gemeentewet

Indiener(s)
David Leisterh
aan
Bernard Clerfayt, Minister van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering, belast met Werk en Beroepsopleiding, Digitalisering, Plaatselijke Besturen en Dierenwelzijn (Vragen nr 1156)

 
Datum ontvangst: 05/04/2023 Datum publicatie: 30/05/2023
Zittingsperiode: 19/24 Zitting: 22/23 Datum antwoord: 24/04/2023
 
Datum behandeling van het stuk Indiener(s) Referentie Blz.
13/04/2023 Ontvankelijk Uitgebreid Bureau van het Parlement
 
Vraag    Afgelopen december heeft het Grondwettelijk Hof arrest 165/2022 gewezen betreffende, voor het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, de prejudiciële vragen over de artikelen 112 en 114 van de Nieuwe Gemeentewet. In dit arrest heeft het Hof ontkennend geantwoord op de prejudiciële vragen door te oordelen dat artikelen 112 en 114 van de Nieuwe Gemeentewet de betrokken grondwettelijke bepalingen niet schonden.

In dit arrest bevestigt het Hof de rechtspraak die stelt dat op de eerste dag na de bekendmaking van een belastingreglement een aantekening in het register moet worden verricht. Een belastingplichtige die een beroep heeft ingesteld tegen dit reglement en de niet-tegenstelbaarheid ervan betwist omdat er geen (of een te late) aantekening heeft plaatsgevonden, zou volgens deze rechtspraak in het gelijk moeten worden gesteld.

Deze rechtspraak blijft dus relatief strikt. Ik heb vernomen dat u een brief hebt gestuurd aan alle burgemeesters en schepenen van het gewest met het verzoek u een lijst te bezorgen met de fiscale dossiers die een ‘risico’ inhouden, d.w.z. die waarvoor de aantekening ontbreekt of niet is verricht binnen de eerste dag na de bekendmaking.

  • Hebt u de inventaris van de ‘risicodossiers’ voltooid? Zo ja, om hoeveel dossiers gaat het en met hoeveel potentieel verlies komt dit overeen?

  • Wat zijn de mogelijke oplossingen die uw kabinet overweegt en wat is de voortgang van die oplossingen? Onderzoekt u de mogelijkheid van een interpretatieve en retroactieve ordonnantie? Zo ja, wanneer zal deze ordonnantie ter stemming worden voorgelegd aan het Parlement? Zo niet, wat verklaart die beslissing?

 

 
 
Antwoord    Wat uw eerste vraag betreft, heb ik op 16 maart 2023 inderdaad een brief gestuurd naar de 19 Brusselse gemeenten met de uitnodiging om enerzijds een inventaris op te maken van de dossiers waarvan de annotatie al dan niet zou ontbreken of niet werd uitgevoerd binnen de wettelijke termijn en anderzijds om uiterlijk op 15 april 2023 aan mijn administratie een lijst hiervan mee te delen, evenals een beoordeling van hun mogelijke impact op de gemeentelijke financiën.

Op dit moment heeft mijn administratie van de meeste gemeenten nog geen feedback ontvangen (enkel de gemeente Oudergem heeft hierover inderdaad een rapport meegedeeld). Ik ben dus niet in de positie om u een precies antwoord te geven.

Ik vestig desondanks uw aandacht op het feit dat ik met deze brief vooral de bedoeling had een overzicht te krijgen van het aantal dossiers waarvoor de gemeenten hun annotatieplicht zouden hebben genegeerd om het belang van dit fenomeen te kunnen bepalen en om, indien nodig, de gepaste maatregelen te nemen om er
een einde aan te maken.

Dit betekent echter niet dat alle door de gemeenten geïdentificeerde dossiers financiële gevolgen zullen hebben. Opdat het argument met betrekking tot het ontbreken van een annotatie door een belastingplichtige kan worden ingeroepen voor de Hoven en Rechtbanken van de rechterlijke orde, is het immers nog steeds noodzakelijk dat de belastingprocedure voorzien in artikel 10 van het besluit van 3 april 2014 betreffende de vestiging, de invordering en de geschillen inzake
gemeentebelastingen voordien door laatstgenoemde werd nageleefd.

Ter herinnering, dit bepaalt in artikel 10 dat: "
Tegen de beslissing van het College of bij gebrek
aan beslissing binnen de in artikel 9, § 5, bedoelde termijnen, kan beroep worden ingesteld bij de rechtbank van eerste aanleg. Artikelen 1385decies en 1385undecies van het Gerechtelijk Wetboek zijn van toepassing.
”.


Dit betekent dus dat een belastingplichtige eerst beroep moet hebben ingesteld bij het College van Burgemeester en Schepenen om een beroep bij de rechterlijke macht te kunnen instellen.

Bijgevolg zullen enkel de geschillen die momenteel aanhangig zijn bij de Hoven en Rechtbanken en de belastingreglementen die het voorwerp uitmaken van een bezwaar bij het college van burgemeester en schepenen potentieel door deze rechtspraak worden beïnvloed.

Wat vervolgens uw tweede vraag betreft, zoals u weet, moet het beroep op de mogelijkheid om een herstelwet met terugwerkende kracht goed te keuren, dat door artikel 170, § 4, 2e lid, van de Grondwet aan de wetgever wordt toegekend, vrij uitzonderlijk blijven en omstandig worden gerechtvaardigd.
In onderhavig geval, gaat het (nog) niet om het aannemen van een herstelordonnantie met terugwerkende kracht voor zover ik, zoals ik u hierboven heb verteld, nog geen concrete informatie heb over de omvang van dit fenomeen binnen de gemeenten.


Ik ben me er echter volledig van bewust dat de huidige procedure vragen oproept met betrekking tot de rigide jurisprudentie ontwikkeld door het Hof van Cassatie en bevestigd door het Grondwettelijk Hof.
Daarom worden momenteel binnen mijn administratie verschillende mogelijkheden bestudeerd om dit probleem op te lossen.
Zo wordt bijvoorbeeld gedacht aan een wijziging van het koninklijk besluit van 8 oktober 1991 (met inbegrip van een wijziging van de wettelijke termijn voor annotatie) of aan een herziening van de huidige procedure voor het bekendmaken en annoteren van gemeentereglementen.

Zodra ik de gevraagde informatie van de gemeenten heb ontvangen en geanalyseerd, zal ik kunnen bepalen welke van de overwogen pistes het meest geschikt zijn om dit probleem op te lossen. Ik zal dan ook kunnen beslissen of het al dan niet wenselijk is om een herstelordonnantie met terugwerkende kracht aan te nemen indien ik inderdaad zou constateren dat de gemeentelijke financiën ernstig werden bedreigd.