Logo Parlement Buxellois

Schriftelijke vraag betreffende de centra voor vrijwillige zwangerschapsonderbreking.

Indiener(s)
Stéphanie Koplowicz
aan
Elke Van den Brandt en Alain Maron, leden van het Verenigd College bevoegd voor Welzijn en Gezondheid (Vragen nr 197)

 
Datum ontvangst: 27/08/2020 Datum publicatie: 19/10/2020
Zittingsperiode: 19/24 Zitting: 19/20 Datum antwoord: 01/10/2020
 
Datum behandeling van het stuk Indiener(s) Referentie Blz.
28/08/2020 Ontvankelijk p.m.
 
Vraag    Het uit het strafrecht halen van abortus en het verlengen van de termijn voor abortus van 12 naar 18 weken wordt momenteel besproken in het federaal parlement. De PTB steunt uiteraard deze belangrijke stap voorwaarts voor de rechten van de vrouw.

Deze bespreking werpt andere vragen op: bepaalde actoren in het veld en studies waarschuwen dat er in ons land niet genoeg artsen en plaatsen zijn om abortus uit te voeren zodat deze ingreep onder de best mogelijke omstandigheden kan worden uitgevoerd.

- Hoe analyseert het College inzake de huidige afstemming van het aanbod op de behoeften? Hoe analyseert het de manier waarop dit evolueert?

- Bestaat er een plan om het aantal centra waar abortus kan worden uitgevoerd te verhogen? Zo ja, waaruit bestaat het?
 
 
Antwoord    Sinds 2019, ligt er inderdaad een progressief wetsvoorstel over abortus op tafel in het federale parlement.

Er werd echter nog steeds niet over gestemd in de plenaire vergadering en, zoals u weet, wordt er momenteel gediscussieerd over de belangrijkste punten van deze tekst, zoals de verlenging van de termijn voor het uitvoeren van een abortus, de bedenktijd en de strafrechtelijke sancties.

Parallel met de parlementaire werkzaamheden, werd op initiatief van de 4 federaties van centra voor gezinsplanning,
GACEHPA (Groupe d’Action des Centres Extrahospitaliers Pratiquant l’Avortement), Luna (Vlaamse federatie van "Abortuscentra") en Dilemma (Nederlandstalig planningscentrum in Brussel) een reflectiegroep opgericht om de optimale structuur voor het uitvoeren van abortussen in het tweede trimester (van 12 tot 18 weken) te bespreken.

Volgens hen zou het ideaal zijn om één extra-ziekenhuiscentrum per Gewest voor te stellen dat wordt ondersteund door een ziekenhuis en dat de abortussen in het eerste en tweede trimester zou uitvoeren.

Dit zou een maximale keuze mogelijk maken en een stigmatisering van de tijdens het tweede trimester uitgevoerde abortussen kunnen vermijden.

Zodra ik de laatste nota van de reflectiegroep heb ontvangen, zal ik de haalbaarheid van de oprichting van dit Brusselse centrum en de mogelijkheden tot medefinanciering ervan verder analyseren.

Wat het tekort aan abortusartsen betreft, is er de laatste jaren een positieve ontwikkeling geweest dankzij het enthousiasme van de studenten van zowel de ULB als de UCL om zich in te schrijven in de opleidingsmodule voor het uitvoeren van abortussen.

Om vrouwen echter sneller te helpen en om gepensioneerde artsen te vervangen, is het belangrijk hen verder op te leiden zodat een tekort in de centra in de toekomst wordt vermeden.

In dit verband heb ik contact opgenomen met mijn collega Valerie Glatigny om in samenwerking met
ARES de haalbaarheid te beoordelen van de ontwikkeling van een abortusopleiding in de medische faculteiten van andere universiteiten.

Het beheer van de abortussen die tijdens het eerste trimester worden uitgevoerd door vroedvrouwen, zoals voorgesteld in Frankrijk, is ook een belangrijke piste.

GACEHPA en de Fédération Laïque des Centres de Planning Familial hebben ook akte genomen van de verjonging van de gemiddelde leeftijd van artsen die abortussen uitvoeren, wat een belangrijke stap voorwaarts is.