Logo Parlement Buxellois

Schriftelijke vraag betreffende de aan de voertuigen van de ministers toegekende afwijking inzake milieuprestaties.

Indiener(s)
Anne-Charlotte d'Ursel
aan
Alain Maron, Minister van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering, belast met Klimaattransitie, Leefmilieu, Energie en Participatieve Democratie (Vragen nr 206)

 
Datum ontvangst: 05/02/2020 Datum publicatie: 11/05/2020
Zittingsperiode: 19/24 Zitting: 19/20 Datum antwoord: 07/05/2020
 
Datum behandeling van het stuk Indiener(s) Referentie Blz.
13/03/2020 Ontvankelijk Uitgebreid Bureau van het Parlement
 
Vraag    In oktober 2015 heb ik een voorstel van ordonnantie ingediend om een einde te maken aan de afwijkende regel die in Brussel op het vlak van milieuprestatie geldt voor de voertuigen van gewestministers. Die afwijking wordt beschreven in het besluit van 15 mei 2014 dat over de voorbeeldfunctie van de overheid gaat op het vlak van transport. In dat besluit staat: “Krachtens artikel 2.4.5, § 1 van het Wetboek en gezien het specifieke gebruik (met name voor de vertegenwoordiging) van de voertuigen van de ministers van het Gewest, zijn deze voertuigen niet onderworpen aan de vereisten bepaald in de artikelen 2, § 1, 3 en 5 van dit besluit, maar moeten ze een drempelecoscore van 68 bereiken.” Mijns inziens was er echter geen valabele reden te bedenken om zo een afwijking te hanteren; het besluit van 2014 koppelt immers ecologische doelstellingen aan de voorbeeldfunctie van de overheid.
 
Mijnheer de minister, u kent deze problematiek zeker, want in die tijd zat u nog met mij op de oppositiebanken. We hebben tot 2017 moeten wachten eer een voorstel van resolutie, toen ondertekend door alle politieke fracties, de ambities uit mijn voorstel overnam. Die resolutie werd goedgekeurd en het verheugde me bijzonder dat de doelstellingen die ik twee jaar eerder al had geformuleerd, voortaan door iedereen werden erkend en unaniem goedgekeurd. Het is toch niet meer dan normaal dat, op een moment waarop men dagelijks inspanningen vraagt aan de burgers, op zijn minst de overheid als eerste het goede voorbeeld zou geven.
 
Het voorstel van resolutie voorzag in een schrapping van het artikel 6 uit het bewuste besluit van 15 mei 2014, het artikel dus dat de uitzondering voor ministeriële voertuigen invoerde. De resolutie was bedoeld om “alle in het Brussels Gewest gevestigde overheidsorganen en ministeriële kabinetten van de gemeenschappen en de federale overheid aan te sporen om te voldoen aan de standaard die opgelegd wordt aan onze Brusselse gewestinstellingen en lokale overheden.”

In het antwoord op een parlementaire vraag van een liberale collega antwoordde de minister tot mijn verbazing dat de acht Brusselse ministers er een wagenpark van tweeëndertig voertuigen op na houden, waarvan minstens zes dieselwagens.
 
Graag zou ik mijn informatie aanvullen. Kan u, mijnheer de minister, daarom op de volgende vragen antwoorden:
 
- Waarom werd de uitzonderingsmaatregel die indertijd werd ingevoerd voor ministeriële voertuigen, niet gewoon afgeschaft?

- Heel wat kabinetten kondigen aan op hybride wagens te willen overschakelen. Maar veel van die auto’s rijden nog op diesel. De meeste verplaatsingen van kabinetsauto’s zijn erg kort. Kan men dan niet overwegen om over te schakelen naar een minder vervuilende brandstof of om ze 100% elektrisch te maken? Waarom kan dat eventueel niet? Wat met voertuigen die rijden op CNG (aardgas onder druk) of op waterstof?
 
- Is het niet hoog tijd dat men binnen de regering een collectieve strategie bepaalt, zodat men de aankoop van nieuwe voertuigen voor de verschillende kabinetten kan rationaliseren. Zo kan ook ieder kabinet dezelfde standaard hanteren op het vlak van ecologische normen. U bent van plan vier hybride en vier elektrische voertuigen aan te kopen. Kan dat niet worden geüniformiseerd? Geven de verschillende kabinetten voorkeur aan de leasingmethode als ze voertuigen nodig hebben? Denkt men binnen de regering na over het nut van een gestroomlijnd aankoop- of leasingbeleid?

- Uw kabinet en dat van uw collega voor Economische Transitie tellen negen auto’s, waarvan er twee op diesel rijden. U had daar een uitleg voor: u had de leasingcontracten geërfd van uw voorgangers en u zou op zoek gaan naar een manier om u van die voertuigen te ontdoen. Maar als ik het goed heb, werden die leasingcontracten afgesloten na 24 maart 2017, datum waarop het voorstel van ordonnantie werd goedgekeurd dat een einde moest maken aan de afwijkende maatregelen uit het besluit van 15 mei 2014. Klopt dat?

- Op het grondgebied van het Brusselse Gewest zijn zeer veel publieke instellingen en ministeriële kabinetten gevestigd, zowel van de Gemeenschappen en Gewesten als van de federale Staat. Wat onderneemt men om ervoor te zorgen dat die allemaal de ecologische standaard onderschrijven die geldt voor de Brusselse gewestelijke instellingen en voor de Brusselse lokale besturen?
 
 
Antwoord    De vorige Regering had effectief beslist om de uitzondering die opgenomen was voor de voertuigen van de ministers (Art. 6 van het Besluit van 15/05/2014 inzake voorbeeldgedrag) te schrappen.

Een ontwerpbesluit, dat o.a. deze bepaling schrapte, maar ook een aantal andere wijzigingen voorzag in verband met de transitie naar 100% zero-emissievoertuigen, werd in eerst lezing goedgekeurd op 4 april 2019.

Het ontwerpbesluit werd voorgelegd aan de adviesinstanties, werd goedgekeurd in tweede lezing op 16/05/2019 en vervolgens voorgelegd aan de Raad van State.

De Raad van State, die zijn advies uitbracht op 19/06/2019, bemerkte echter dat de wettelijke basis (het BWLKE) inzake de transitie naar 100% zero-emissievoertuigen onvoldoende was. De definitieve goedkeuring van het besluit kon hierdoor nog niet gebeuren.

Ik werk daarom momenteel aan een beperkt besluit, zonder de strategie inzake zero-emissie, maar mét het schrappen van de uitzondering voor de Ministers, en tegelijkertijd aan een aanpassing aan het BWLKE om de wettelijke basis te verzekeren voor de transitie naar zero-emissie.

Het is voor mij moeilijk om commentaar te geven op de verklaringen en intenties van mijn regeringscollega's. Bovendien ben ik niet bekend met het wagenpark dat tot hun beschikking staat.

Desalniettemin voorziet het Besluit ‘Voorbeeldgedrag’ (15/05/2014) voorziet een verbod op diesel en legt een minimale Ecoscore op voor de nieuwe personenwagens en MPV’s. Voor de personenwagens die in 2020 in gebruik genomen worden is dit minimaal Ecoscore 75, voor de MPV’s 68. Deze vereisten zijn van toepassing op alle Brusselse overheidsinstellingen, met inbegrip van de kabinetten.

Het gebruik van Ecoscore als milieuparameter zorgt ervoor dat deze eisen in essentie technologie-neutraal zijn, maar wel de meest milieuvriendelijke modellen bevoordelen. Ongeacht het expliciete verbod op diesel, sluit deze drempelwaarde in de praktijk alle dieselmodellen uit, met inbegrip van diesel-(plug-in)hybrides. De Ecoscore is bovendien een verplichte parameter bij de gunningscriteria voor personenwagens en MPV’s, waardoor nogmaals hogere Ecoscores bevoordeeld worden. Dit stimuleert bijgevolg de keuze voor (batterij of brandstofcel) elektrische voertuigen, benzine-(plug-in)hybrides en CNG-voertuigen die in het algemeen hoge Ecoscores hebben.

De transitie naar zero-emissie die vooropgesteld wordt in het voorgenoemde ontwerpbesluit, voorziet dat vanaf 2025 100% van de nieuwe aankopen of leasings van personenwagens en bussen voor het openbaar vervoer zero-emissie moet zijn (batterij of brandstofcel elektrisch).

Deze bepalingen, die verband houden met de voorbeeldfunctie van de overheid, garanderen dus dat het wagenpark dat aan de Brusselse overheid ter beschikking wordt gesteld, de komende jaren zal moeten evolueren in de richting van een grotere duurzaamheid, wat ik toejuich. Zoals u weet, hebben we aan het begin van de legislatuur voor het kabinet van mijn collega Barbara Trachte en voor mijn kabinet een wagenpark geërfd dat bestond uit 8 auto's en een elektrische scooter, die werden gekocht of geleased door de ministers die ons voorafgingen. Sindsdien heeft mijn kabinet het beschikbare wagenpark, dat nu uit slechts twee auto's en een elektrische scooter bestaat, gerationaliseerd.

Uiteindelijk is het ons doel om te werken met twee elektrische voertuigen voor beide kabinetten en deze aan te vullen met andere transportmiddelen (Cambio, taxi's, vouwfietsen, elektrische fietsen, openbaar vervoer, etc.), wat meer dan genoeg is om aan de behoeften van onze teams te voldoen.

Gezien de beperkingen in verband met de installatie van een nieuwe regering, is het in dit stadium niet mogelijk geweest om een gemeenschappelijke strategie voor de aankoop van voertuigen binnen de regering te ontwikkelen. Maar wees gerust, ik zal mijn collega's tijdens deze legislatuur bewust maken van het belang van een wagenpark met een voorbeeldfunctie, in overeenstemming met de klimaat- en luchtkwaliteitsdoelstellingen van het Gewest.

Helaas beschik ik niet over informatie met betrekking tot de toezeggingen van de ministers die mij zijn voorgegaan, maar ik kan u toch verzekeren dat de voorbeeldfunctie van de overheid mij nauw aan het hart ligt en dat ik dus geenszins van plan ben om in het kader van mijn bevoegdheden gebruik te maken van deze afwijking.

Het Brussels gewest heeft geen bevoegdheid inzake het aankoopbeleid van voertuigen voor andere overheden. Daarom konden in het BWLKE enkel verplichtingen op nemen voor de overheden die onder de controle van het Brussels gewest staan.

De andere overheden hebben hun eigen regelgeving (Vlaams, federaal…) omtrent het voertuigenpark en hebben ook hun klimaatdoelstellingen. Ook vanuit het Europees niveau zijn er verplichtingen voor de overheidsopdrachten voor de aankoop en leasing van voertuigen. De Clean Vehicles richtlijn (richtlijn 2019/116) werd in juni 2019 gewijzigd. De overheden moeten deze richtlijn omzetten tegen 2/08/2021, wat er op neer komt dat er doelstellingen bereikt moeten worden op vlak van “clean vehicles”, zoals gedefinieerd in de richtlijn.

De verschillende overheden zullen dus in de komende maanden hun beleid in overeenstemming moeten brengen met de richtlijn. Uiteraard is Leefmilieu Brussel steeds beschikbaar voor de andere overheden voor uitwisseling van goede praktijken.