Logo Parlement Buxellois

Schriftelijke vraag betreffendede risicoanalyse van het grondgebied van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest door de DBDMH

Indiener(s)
Geoffroy Coomans de Brachène
aan
Pascal Smet, Staatssecretaris van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, bevoegd voor Stedenbouw en Erfgoed, Europese en Internationale Betrekkingen, Buitenlandse Handel en Brandbestrijding en Dringende Medische Hulp (Vragen nr 360)

 
Datum ontvangst: 08/02/2021 Datum publicatie: 23/03/2021
Zittingsperiode: 19/24 Zitting: 20/21 Datum antwoord: 19/03/2021
 
Datum behandeling van het stuk Indiener(s) Referentie Blz.
23/02/2021 Ontvankelijk p.m.
 
Vraag    Tijdens de ministerraad van 4 februari jl. valideerde de Brusselse regering de risicoanalyse van het grondgebied van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest door de DBDMH (GBHG-PS-52.71078).

In het licht van bovenstaande informatie, zou ik graag willen weten:

1. Is het mogelijk meer te weten te komen over de resultaten van deze risicoanalyse voor ons Gewest?
2. Hoe vaak wordt een dergelijke risicoanalyse uitgevoerd?
3. Welke actoren waren, naast de DBDMH, bij dit proces betrokken?
4. Wat zijn de risico's die momenteel door de DBDMH aan het licht worden gebracht?
5. Heeft de Brusselse regering bijzondere maatregelen genomen na kennis te hebben genomen van de analyse?
 
 
Antwoord    De Hervorming van de civiele veiligheid en de daarop betrekking hebbende wet van 15 mei 2007 verplichten de hulpverleningszones en de DBDMH om een risicoanalyse uit te voeren, d.w.z. een inventaris en een evaluatie van de risico's die op hun grondgebied aanwezig zijn, met vermelding van de materiële en personele behoeften om deze risico's te dekken (art. 2.* § 1. 6° van voornoemde wet).
Deze analyse werd overwogen in het kader van de invoering van de hulpverleningszones om te kunnen bepalen over welke middelen deze moeten beschikken en waar zij moeten worden gevestigd (locatie en capaciteitsbepaling van de posten die de hulpverleningszones vormen). Een koninklijk besluit van 14 oktober 2013 bepaalt de inhoud en de minimumvereisten ervan.
De DBDMH, een Hulpverleningszone avant la lettre, beschikte reeds over een netwerk van posten, waarvan de ligging en de huidige organisatie het resultaat zijn van een historisch proces dat begon met de overdracht van de bevoegdheden inzake brandbestrijding aan de Brusselse agglomeratie (1972) en de oprichting van een Brandweerkorps van de Agglomeratie (1973).
De principes, noden en mogelijkheden die tot hun bepaling hebben geleid, zijn in de loop van de tijd geëvolueerd.
Hoewel het nu de bedoeling is om, in het kader van het principe van de snelste adequate hulp waarop de hervorming van de civiele veiligheid is gebaseerd en onder de daarin vastgestelde voorwaarden, de uitoefening van de opdrachten van de DBDMH op het grondgebied van het gewest te heroriënteren, is het duidelijk dat dit netwerk niet langer optimaal is.

De risicoanalyse heeft het mogelijk gemaakt de evaluatie van zijn doeltreffendheid te objectiveren en op basis daarvan een aantal verbeteringsvoorstellen te doen aan de Gewestregering, die het beginsel heeft gevalideerd:
-Bouw van een nieuwe kazerne STAF (in principe achter Tours & Taxis);
-Bouw van een nieuwe kazerne in Anderlecht (perceel Bergensesteenweg 409);
-Herbouw van de kazerne DELTA;
-Heroriëntering van de voorpost VUB (naar Houba de Strooperlaan)
-Heroriëntering van de post UCL (in de omgeving van de metro Tomberg);
-Heroriëntering van de post Eikenbos (naar Stallestraat of Heldensquare).

Voor de posten VUB, UCL en Eikenbos moeten nog geschikte locaties, met inbegrip van mobiliteit, worden gevonden.

De wijze waarop de middelen over het grondgebied van de zone zijn verdeeld en het feit dat een optimale spreiding ervan het mogelijk moet maken heel Brussel te bestrijken binnen drempelwaarden die als correct en aanvaardbaar worden beschouwd, mag echter niet verhullen dat deze middelen, rekening houdend met hun evaluatie, niet altijd toereikend zullen zijn om de risico's te dekken.
Daarom is in de risicoanalyse een test geïntegreerd waarbij rekening wordt gehouden met de risico's vanuit een temporeel en spatiotemporeel oogpunt, op basis van bestaande instrumenten. Hoewel het duidelijk is dat deze instrumenten niet voldoende geavanceerd zijn om een gedetailleerde analyse mogelijk te maken en nog verder moeten worden ontwikkeld, brengt deze test niettemin aanzienlijke verschillen aan het licht tussen het recurrente risico overdag en het recurrente risico 's nachts. Deze verschillen kunnen niet worden verwaarloosd bij het bepalen van de nodige middelen en de verdeling daarvan die dienovereenkomstig moet worden gepland, onverminderd een zwaar ongeval 's nachts.




De wetgeving (wet van 15 mei 2007 en het KB van 14 oktober 2013 tot vaststelling van de inhoud en de minimale voorwaarden van de risicoanalyse) bepaalt dat elke zone een risicoanalyse uitvoert, die met name gebaseerd is op de statistieken van de laatste drie jaar, maar schrijft niets voor over de actualisering van deze analyse.

Art. 23 §1 van de wet van 15 mei 2007 betreffende de civiele veiligheid bepaalt echter dat elke zone een meerjarenbeleidsplan (om de 6 jaar) opstelt dat rekening houdt met de bestaande situatie en de risicoanalyse.

Daarom voorziet de DBDMH in een actualisering van de risicoanalyse en telkens wanneer nieuwe gegevens over terugkerende of eenmalige risico's zulks vereisen, en in een volledige actualisering om de zes jaar, vóór de opstelling van elk nieuw meerjarenbeleidsplan.



Wat het Brussels Gewest betreft, werd de risicoanalyse gedeeltelijk uitgevoerd op basis van informatie die gepubliceerd werd door de Noord-Atlantische Verdragsorganisatie (NAVO), de Federale Overheidsdienst (FOD) Instellingen en Bevolking, de FOD Binnenlandse Zaken, het Coördinatieorgaan voor de dreigingsanalyse (OCAD), het Brussels Instituut voor de Statistiek en de Analyse (BISA), het bestuur Brussel Mobiliteit (BM), de gewestelijke instellingen van openbaar nut (ION) Leefmilieu Brussel (BIM), Perspective en Brussel Preventie & Veiligheid (BPV), de Vereniging Stad & Gemeenten van Brussel (Brulocalis), de Maatschappij voor het Intercommunaal Vervoer te Brussel (MIVB), de ondernemingen Infrabel, Fluxys en Sibelga. De gebruikte bronnen werden telkens vermeld.

De risicoanalyse waarvan sprake is in de wet van 15 mei 2007 betreffende de civiele veiligheid, heeft betrekking op de hulpverleningszones/DBDMH in hun verantwoordelijkheid van operator van de civiele veiligheid voor het grondgebied dat zij bestrijken. Er hoeven dus geen andere actoren bij te worden betrokken, met uitzondering van de GIS-middelen (geografisch informatiesysteem) en IT-middelen van het CIBG die ter beschikking van de DBDMH zijn gesteld.
Deze analyse kan echter een nuttige bijdrage leveren aan het werk voor identificatie en analyse van de risico's waarvoor op hun grondgebied de bevoegde instanties op het gebied van noodplanning verantwoordelijk zijn, namelijk de burgemeesters en het bestuur van de Brusselse agglomeratie dat bevoegd is krachtens artikel 48 van de bijzondere wet van 12 januari 1989 betreffende de Brusselse instellingen (zie KB van 22 mei 2019 betreffende de noodplanning en het beheer van noodsituaties op het gemeentelijk en provinciaal niveau en betreffende de rol van de burgemeesters en de provinciegouverneurs in geval van crisisgebeurtenissen en -situaties die een coördinatie of een beheer op nationaal niveau vereisen, artikel 3). Met het oog hierop heeft de DBDMH zijn risicoanalyse overgemaakt aan de 19 burgemeesters, de hoge ambtenaar van de Brusselse agglomeratie en de minister-president.


Uit de risicoanalyse bleek dat voor een aantal risico's extra middelen nodig zijn en/of dat er bijzondere aandacht moet worden besteed aan preventie en/of voorbereiding:
- maatschappelijke risico’s van het type recreatieve evenementen en protestacties, stedelijke onlusten en aanslagen;
- chemische, Biologische, Radiologische en Nucleaire risico's (CBRNe);
- risico's in verband met transport, en met name tunnelinfrastructuur;
- risico's in verband met infrastructuur zoals hoge gebouwen en ondergrondse parkeergarages;
- risico's in verband met klimaatverandering (bv. toename van extreme weersomstandigheden);
- risico's in verband met nieuwe technologieën.



Maatschappelijke risico's van het type recreatieve evenementen en protestacties, stedelijke onlusten en aanslagen vergen veel werk om specifieke procedures vast te stellen, ongeacht of deze algemeen zijn (“procedures stedelijke onlusten" en "aanslagen") dan wel betrekking hebben op een bepaald evenement (specifieke noodplanning).
Wat de middelen betreft, vereisen zij:
-voldoende personeel om deze planning permanent te kunnen uitwerken en verbeteren;
-een operationele reserve die ofwel een eenmalige, snelle opschaling of een verhoging van het personeel over een langere periode mogelijk maakt. Concreet betekent dit dat er permanent uitgeruste reservevoertuigen beschikbaar moeten zijn, dat de middelen van de DBDMH enigszins moeten worden overgedimensioneerd zodat, indien nodig en op korte termijn, bemanningen voor deze voertuigen beschikbaar kunnen worden gesteld, en dat de terugroepprocedures voortdurend moeten worden verbeterd;
-een versterking van de gespecialiseerde middelen om het hoofd te kunnen bieden aan de aanslagen en voornamelijk van het “Casualty Extraction Team”.

Wat CBRN-e-risico's betreft, en rekening houdend met het feit dat de middelen van de civiele bescherming zich nu op twee uur rijden van het Gewest bevinden, is men van mening dat de DBDMH, om de eerste twee uur van een ongeval, crimineel incident of aanslag van dit type het hoofd te kunnen bieden, moet beschikken over:
-1 detectie- en identificatiemodule en 1 module onderzoekslaboratorium;
-1 decontaminatiemodule 20 à 100 personen (en meer);
-1 biologische module, die des te noodzakelijker is door het frequente aantal meldingen van verdacht poeder in het Brussels Gewest;
-1 "module" voor droge decontaminatie om max. 500 personen te behandelen;
-1 "module" voor spoedeisende vochtige decontaminatie van maximaal 10 personen;
- een 12-tal personeelsleden (1 onderofficier en 11 brandweermannen) van wacht die de eerste specifieke opdrachten en taken van een type CBRN-e-interventie voor hun rekening kunnen nemen (vooral dan het verrichten van metingen);
- lokalen, garage, magazijn en opleidings- en trainingsruimte voor zowel personeel als materieel.
Voor wat betreft de biologische module loopt de aankoopprocedure. Een module voor droge en natte decontaminatie wordt momenteel geleverd.

De risico's met betrekking tot vervoer, met name ondergrondse infrastructuur zoals
parkeerterreinen en weg-, spoorweg- en metrotunnels, en risico's met betrekking tot infrastructuren van het type hoge gebouwen, vereisen specifieke procedures en opleidingen.

Het operationele antwoord op de risico’s gelinkt aan klimaatverandering (en in het bijzonder de toename van extreme weersomstandigheden) vereist duidelijk een uitbreiding van de capaciteit zodat de beschikbare hulpverlening de gevolgen van deze risico’s (schade door overstromingen, storm) het hoofd kan bieden, zonder de capaciteit in het gedrang te brengen voor gelijktijdige interventies die geen verband houden met deze risico’s.

Wat de risico’s betreft van de technologieën die in het kader van de bestrijding van de
klimaatveranderingen moeten worden ontwikkeld, dienen de preventiemaatregelen en het te formuleren operationeel antwoord daarop op federaal niveau nog te worden geanalyseerd. De DBDMH bereidt zich intern dus voor om deze nieuwe voorschriften om te zetten naar procedures en middelen.



De formalisering van een risicoanalyse overeenkomstig de wettelijke voorschriften, en waaruit het door de Brusselse regering gevalideerde document voortvloeit, werd in twee opeenvolgende fasen door de DBDMH uitgevoerd:

Eind 2016 heeft de DBDMH een GIS-tool voor Cartografie en Risicoanalyse ("OSCAR") aangeschaft, ontwikkeld in samenwerking met het Centrum voor Informatica voor het Brusselse Gewest (CIBG) en de Service d'Etude en Géographie Economique Fondamentale Appliquée van de universiteit van Luik (SEGEFA).
Dankzij dit analysetool kon in 2017 een eerste analyse worden gemaakt van het percentage van het grondgebied dat wordt bestreken binnen de drempels die zijn vastgesteld op 7 minuten aanrijtijd voor ambulancebijstand (10 minuten vanaf de uitruk van een ambulance, gerekend vanaf het tijdstip van de alarmering en het vertrek) en 8 minuten voor brandweerbijstand (12 minuten vanaf een kazerne, gerekend vanaf het tijdstip van de alarmering en het vertrek).

Deze eerste analyse werd vervolgens voorgelegd aan de BHR, die een standpunt innam ten gunste van :
een herinplanting van de voorposten (VOPO’s) “VUB”, “Eikenbos”, “UCL”; de bouw van een nieuwe VOPO in het noordwesten van Brussel, in de buurt van de kruising van de Gentsesteenweg en de Mettewielaan; de herinplanting van de VOPO Delta op een terrein dat grenst aan de huidige locatie en de uitbreiding ervan;
de uitbreiding van de Stafkazerne en het behoud ervan dicht bij de huidige kazerne.

In een tweede fase, werd deze analyse geactualiseerd en aangevuld met een voorstelling van het grondgebied van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en de daarmee verband houdende risicocategorieën, een inventaris van de specifieke risico's en de manier waarop de DBDMH zich daarop voorbereidt, en analyse-elementen om rekening te houden met de risico's vanuit een temporeel en spatio-temporeel standpunt (met inbegrip van de gelijktijdigheid van interventies).

In het kader van de bouw van de nieuwe Stafkazerne op het terrein van de TACT-site en de desbetreffende beslissingen van de Regering, werden de nodige middelen om de uit deze tweede analysefase naar voren gekomen risico’s het hoofd te bieden, voor zover mogelijk, in het behoefteprogramma opgenomen.