Logo Parlement Buxellois

Schriftelijke vraag betreffende de weigering van een voorstel voor sociale huisvesting zonder sanctie

Indiener(s)
Joëlle Maison
aan
Nawal Ben Hamou, Staatssecretaris van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest bevoegd voor Huisvesting en Gelijke kansen (Vragen nr 524)

 
Datum ontvangst: 04/03/2021 Datum publicatie: 03/05/2021
Zittingsperiode: 19/24 Zitting: 20/21 Datum antwoord: 29/04/2021
 
Datum behandeling van het stuk Indiener(s) Referentie Blz.
19/03/2021 Ontvankelijk p.m.
 
Vraag    Artikel 39 van het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 26 september 1996 houdende de regeling van de verhuur van woningen die beheerd worden door de Brusselse Gewestelijke Huisvestingsmaatschappij of door de openbare vastgoedmaatschappijen, bepaalt dat een kandidaat-huurder die een aanvraag voor een sociale woning heeft ingediend, zonder te worden geschrapt, een hem/haar aangeboden woning kan weigeren wanneer het vorderbare huurbedrag (met inbegrip van het bedrag van de huurtoeslag voor passiefwoningen, lage en zeer lage energiewoningen) en de huurlasten de financiële draagkracht van het gezin overstijgt of wanneer de woning een van de volgende gebreken vertoont: een bouwstaat die getuigt van een aanzienlijk probleem in termen van stabiliteit, het ontbreken van een binnen de woning gelegen aansluiting van drinkwater, een elektriciteitsinstallatie of een gasdistributie die overduidelijk gevaarlijk is, leidingen voor de afvoer van afvalwater die niet zijn aangesloten op de openbare riolering of een ander aangepast systeem dat in goede staat van werking verkeert, een WC die niet is voorzien van een stortbak, niet voor exclusief gebruik van de bewoners bestemd is of gelegen is buiten de woning, de afwezigheid van een badkamer of douche, de afwezigheid van centrale verwarming of een vast verwarmingssysteem, een oppervlakte die kleiner is dan de minimale vereiste oppervlakte, zoals bepaald door het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 4 september 2003 tot bepaling van de elementaire verplichtingen inzake veiligheid, gezondheid en uitrusting van de woningen, of een kamer voorzien voor twee kinderen, waarvan de oppervlakte lager dan zes vierkante meter is.

Graag een antwoord op de volgende vragen:

1. Kunt u ons, op basis van de statistieken van de BGHM, zeggen hoeveel kandidaat-huurders die op een sociale woning wachten, in de jaren 2019 en 2020 een hun aangeboden woning geweigerd hebben op grond van één van de redenen voorzien in artikel 39 van het besluit van 26 september 1996? Hebben de referentie-OVM's systematisch de gegrondheid van de door deze kandidaat-huurders opgegeven redenen voor weigering bevestigd?

2. Wat waren, volgens de door de BGHM verstrekte gegevens, de meest voorkomende redenen voor weigering die kandidaat-huurders hebben opgegeven in 2019 en 2020?
 
 
Antwoord    Volgens de statistieken van de GGB waren er in 2019 651 weigeringen van een toegewezen woning die de OVM's als gegrond beschouwden. In 2020 waren er 647 weigeringen.

Wanneer een tweedelijns-OVM een woning toewijst en de weigering ervan door de kandidaat-huurder als gegrond beschouwt, bepaalt de geldende regeling niet dat de referentie-OVM de gegrondheid van de opgegeven reden(en) moet bevestigen.

Er bestaan weliswaar geen statistische gegevens over de weigeringsredenen, maar volgens de sociaal afgevaardigden worden de in artikel 39 van het besluit van 26/09/1996 vermelde redenen bijna nooit door de kandidaat-huurders opgegeven bij een weigering die als gegrond wordt beschouwd door de OVM die de woning toewijst.


Paradoxaal genoeg wordt een weigeringsreden van artikel 39 bijna altijd onterecht opgegeven, en wel voornamelijk voor de minimale oppervlakte van de woning of voor de oppervlakte van kamers voor twee kinderen.


De weigering wordt dan als ongegrond beschouwd en de kandidaatstelling wordt geschrapt voor weigering van een toegewezen woning.