Logo Parlement Buxellois

Schriftelijke vraag betreffende de overdraagbaarheid van de sociale huurovereenkomst in geval van overlijden van de huurder

Indiener(s)
Joëlle Maison
aan
Nawal Ben Hamou, Staatssecretaris van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest bevoegd voor Huisvesting en Gelijke kansen (Vragen nr 610)

 
Datum ontvangst: 06/05/2021 Datum publicatie: 19/07/2021
Zittingsperiode: 19/24 Zitting: 20/21 Datum antwoord: 29/06/2021
 
Datum behandeling van het stuk Indiener(s) Referentie Blz.
01/06/2021 Ontvankelijk p.m.
29/06/2021 Bijlage aan het antwoord p.m. Bijlage
 
Vraag    Hoewel artikel 1742 van het Burgerlijk Wetboek bepaalt dat "het huurcontract niet [wordt ] ontbonden door de dood van de verhuurder, noch door de dood van de huurder", bepalen de wettelijke en reglementaire normen voor de verhuur van sociale woningen dat, in afwijking van het gemene recht, het overlijden van de huurder automatisch de ontbinding van de sociale huurovereenkomst tot gevolg heeft. Artikel 28, paragraaf 5, van de standaard sociale huurovereenkomst van onbepaalde duur bepaalt dat "de overeenkomst wordt beëindigd in geval van overlijden van de overlevende huurder", waarbij wordt gepreciseerd dat "in dit geval de woning uiterlijk binnen de drie maanden vrijgemaakt [moet] worden”. Dit beginsel wordt gerechtvaardigd door het feit dat de kinderen van de overleden sociale huurder misschien niet voldoen aan de toelatingsvoorwaarden voor sociale huisvesting, en dat de erfgenamen van de overledene de mogelijkheid bieden om de huurovereenkomst voort te zetten zou betekenen dat zij voorrang krijgen op de tienduizenden kandidaat-huurders die geldig zijn ingeschreven op de wachtlijsten van de OVM’s. Naar aanleiding van een arrest van het Hof van Cassatie van 18 mei 2020, waarin het beginsel van de niet-overdraagbaarheid van de sociale huurovereenkomst in geval van overlijden van de huurder werd versoepeld, deelde u ons mee dat het Beperkt Overlegcomité (een orgaan bestaande uit vertegenwoordigers van uw kabinet, de BGHM en de OVM's) een ad-hocwerkgroep had opgericht die tot taak had voorstellen te doen ter verduidelijking van de regelgeving, rekening houdend met de ontwikkeling van de rechtspraak.

Kunt u ons voor elk van de laatste drie jaren (2018, 2019 en 2020) meedelen hoeveel huurovereenkomsten voor sociale woningen in ons Gewest van rechtswege ontbonden zijn ten gevolge van het overlijden van de huurder die de overeenkomst met de OVM heeft gesloten? In hoeveel gevallen kregen de andere leden van het gezin van de overledene (en in het bijzonder zijn of haar kinderen) onmiddellijk een sociale woning toegewezen door middel van een door de OVM toegestane afwijking op grond van artikel 33 van het besluit van 26 september 1996? Ter herinnering: deze bepaling bepaalt dat de raad van bestuur van een OVM in individuele gevallen en in uitzonderlijke en dringende omstandigheden een woning kan toewijzen door af te wijken van de volgorde van de wachtlijst op basis van een naar behoren gemotiveerde beslissing.

Heeft de ad-hocwerkgroep voorstellen gedaan voor aanpassingen van de regelgeving om het begrip sociale huurder te verduidelijken in het licht van de lessen van het arrest van het Hof van Cassatie van 18 mei 2020? Zo ja, werden die voorstellen gevalideerd door het Beperkt Overlegcomité en door de gewestregering? Waaruit zouden deze wijzigingen in de regelgeving moeten bestaan? Wordt er momenteel gewerkt aan een voorontwerp van besluit tot wijziging van het besluit van 26 september 1996 of aan een ontwerp van interpretatieve omzendbrief? Welke maatregelen heeft de Brusselse regering genomen of is zij van plan te nemen om ervoor te zorgen dat eventuele afwijkingen van het beginsel van niet-overdraagbaarheid van de sociale huurovereenkomst bij overlijden van de huurder in ieder geval niet leiden tot onredelijk lange wachttijden voor de ongeveer 49 000 gezinnen die een aanvraag voor een sociale huurwoning hebben ingediend?
 
 
Antwoord    De bijgevoegde tabel toont het aantal ontbonden huurovereenkomsten en het aantal op grond van artikel 33 toegestane afwijkingen voor de jaren 2018, 2019 en 2020.

Twee OVM's hebben niet geantwoord. Zoals u weet, zijn de OVM’s gebonden aan hun beheersovereenkomst. Buiten deze overeenkomst treden zij op als autonome structuren. Het toezicht dat de BGHM uitoefent over de OVM’s is juridisch en budgettair van aard.


Op basis van de door 14 maatschappijen verstrekte gegevens die u terugvindt in de tabel, blijkt dat zeer weinig huurovereenkomsten die zijn ontbonden na het overlijden van de ondertekenaar van de overeenkomst, aanleiding geven tot afwijkingen op grond van artikel 33.

Bij het lezen van deze cijfers mag echter niet uit het oog worden verloren dat het aantal door overlijden ontbonden huurovereenkomsten ook situaties omvat waarin op het tijdstip van overlijden van de laatste langstlevende huurder:

- er geen andere bewoners in de woning waren (bv. kinderen);

- of er geen bewoner was die in de woning wilde blijven;
- of er geen bewoner was die een andere aangepaste woning toegewezen wilde krijgen.

Tot slot moet u weten dat de werkgroep die belast is met het formuleren van voorstellen tot aanpassing van de regelgeving, is bijeengekomen en voorstellen tot wijziging van het BBHR van 26 september 1996 heeft gedaan. Deze voorstellen worden momenteel bestudeerd en zullen in juli 2021 worden voorgelegd aan het BOC (beperkt overlegcomité).