Logo Parlement Buxellois

Schriftelijke vraag betreffende het samenleven van honingbijen en wilde bijen in het stedelijke ecosysteem en de gewestelijke strategie voor bestuivers.

Indiener(s)
Ingrid Parmentier
aan
Alain Maron, Minister van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering, belast met Klimaattransitie, Leefmilieu, Energie en Participatieve Democratie (Vragen nr 386)

 
Datum ontvangst: 30/06/2020 Datum publicatie: 02/10/2020
Zittingsperiode: 19/24 Zitting: 19/20 Datum antwoord: 14/09/2020
 
Datum behandeling van het stuk Indiener(s) Referentie Blz.
07/07/2020 Ontvankelijk p.m.
 
Vraag    Honingbijen (waaronder de Europese honingbij, Apis mellifera) zijn al sinds lang vervlogen tijden partners van de mens en behoren tot de populairste insecten onder het grote publiek. Hun wilde neven en nichten zijn daarentegen veel minder bekend. Er zijn nochtans bijna 400 wilde bijensoorten in België en bijna de helft daarvan leeft in Brussel.

In tegenstelling tot de honingbijen met hun bijenkasten en honingproductie, zijn wilde bijen over het algemeen eerder solitair of leven ze in veel kleinere kolonies.

Al deze bijen spelen een belangrijke rol in het stedelijke ecosysteem door het bestuiven van bloemen.

Tegenover de voortdurende en dramatische vermindering van de groene ruimte (in de ruime zin van het woord) in ons Gewest en de daarmee gepaard gaande vermindering van de voedselbronnen, zijn er stemmen opgegaan om de concurrentie tussen honingbijen en wilde bijen op de voorgrond te stellen. Deze kwestie doet zich met name voor in Natura 2000-gebieden.

Mijn vragen zijn de volgende:

- Wat is de omvang van de honingbijenteelt in ons Gewest? Voor het plaatsen van meer dan 3 bijenkasten is een milieuvergunning nodig. Hoeveel installaties vallen onder dit soort vergunning en wat is het gemiddelde aantal bijenkasten waarop de aangiften betrekking hebben? Zijn er zeer grote bijenstallen in ons Gewest?

- Een van de moeilijkheden bij het inschatten van de druk op de voedselbronnen die door de honingbijen wordt uitgeoefend, is dat een milieuvergunning slechts voor meer dan 3 bijenkasten vereist is. We hebben dus geen nauwkeurig beeld van het totale aantal bijenkasten in ons Gewest en hun locatie. Zou het niet nuttig zijn om een aangifte vanaf de eerste bijenkorf verplicht te maken? Tijdens een eerder debat over dit onderwerp1 was u voorstander van het idee van een bijenkadaster. Hebt u vooruitgang kunnen boeken in die richting?

- Wat de wilde bijen betreft, wordt met de steun van Leefmilieu Brussel een atlas van de wilde bijen van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest2 opgesteld. Het doel ervan is de diversiteit, de verspreiding, de overvloed en de behoeften van meer dan 150 in het wild levende bijensoorten in Brussel beter weer te geven en een document op te stellen dat toegankelijk is voor het grote publiek, waarin de stand van de huidige kennis wordt samengevat. Hoever staat het met het opstellen van deze atlas en wanneer zal deze beschikbaar zijn voor het publiek?

- Zijn er in het kader van het opstellen van die atlas verzoeken ingediend om de wilde bijen te inventariseren in grote domeinen die niet toegankelijk zijn voor het publiek, zoals het Koninklijk Domein van Laken?

- Zowel de verdedigers van de honingbijen als de verdedigers van de wilde bijen spannen zich in om het publiek bewust te maken van het belang van het behoud en de ontwikkeling van verwilderde ruimten, het belang van de aanplanting en de bloei van honingbloemsoorten en de strijd tegen de mineralisatie van de bodem. Ze zijn ook verenigd in hun strijd tegen pesticiden. Er is dus veel convergentie tussen hen, ondanks hun debatten over de omvang van de concurrentie tussen honingbijen en wilde bijen. Zou het niet nuttig zijn om ze samen te brengen met Leefmilieu Brussel in een werkgroep? Die werkgroep zou overeenstemming kunnen bereiken over de inhoud van een wetenschappelijke studie die moet worden uitgevoerd om de concurrentie tussen honingbijen en wilde bijen in de Brusselse context te objectiveren. In de hoop een voor beide partijen bevredigend compromis te bereiken over de beste manier om deze concurrentie te beperken.

- In december verklaarde u dat Leefmilieu Brussel al twee jaar werkt aan een gewestelijke strategie voor bestuivers, die in het voorjaar van 2020 moest afgerond zijn3. Is die strategie al opgesteld? Kunt u ons de grote lijnen ervan beschrijven?

- In januari vertelde u ons dat uw diensten op het punt stonden een ontmoeting te hebben met Leefmilieu Brussel om een "geen pesticiden"-plan op te stellen. Is het mogelijk geweest om vooruitgang te boeken ondanks de moeilijke omstandigheden van de lockdown?


1 http://weblex.irisnet.be/data/crb/biq/2019-20/00048/images.pdf#page=23
2 https://www.wildbnb.brussels/
3 http://weblex.irisnet.be/data/crb/biq/2019-20/00034/images.pdf#page=18
 
 
Antwoord    1)
De Brusselse bijenteelt is gebaseerd op de historische "drempel" van 3 bijenkorven, die van kracht was tot september 2019. Vanaf 4 bijenkasten was namelijk een milieuvergunning (klasse 2) nodig. De imkers beperkten zich daarom meestal tot 2 of 3 kolonies. Dit is het geval in 87% van de 118 bijenkorven die in 2015 op vrijwillige basis werden opgenomen in het register.
Sinds de herziening van de milieuvergunningsklassen zijn deze modaliteiten geëvolueerd: bijenkorven met 3 en 4 productieve kolonies moeten worden aangegeven (klasse 3), en vanaf 5 kolonies is een vergunning vereist (klasse 2 of 1b bij meer dan 15 kolonies). Alleen productieve kolonies worden meegeteld; "afleggerkasten" die tijdelijke kolonies (van mei tot maart, d.w.z. 10 van de 12 maanden) huisvesten, komen, ondanks hun mogelijke gevolgen voor het milieu, niet rechtstreeks in aanmerking.
Tot op heden zijn slechts 20 bijenkorven onderworpen aan milieuvergunningen, dit voor nagenoeg 150 toegelaten productieve kolonies (van de naar schatting 650 kolonies in Brussel in 2019 - cijfer uit het activiteitsverslag van SRABE (Koninklijke Imkersbond uit Brussel en Omgeving).

De twee belangrijkste bijenkorven van het gewest, die door SRABE (Brussel m'abeilles) beheerd worden, hebben elk een vergunning voor maximaal 24 productieve kolonies (wat niet betekent dat er steeds 24 productieve kolonies per site zijn). De andere vergunningen hebben meestal betrekking op bijenkorven met 4 tot 8 toegestane kolonies.

2)
Een bijenkadaster, op basis van jaarlijkse aangiftes bestaande uit ruimtelijke gegevens, is inderdaad noodzakelijk. De gegevens van de milieuvergunningen geven geen volledig beeld van de bijenteelt in het gewest, noch van de evolutie ervan doorheen de tijd (winterverliezen, gezondheidstoestand, enz.). Bij gebrek aan objectieve basisgegevens is het op dit moment onmogelijk om de milieueffecten van een project voor een bijenkorf te beoordelen. Zo is voor een bijenkorf met 6 kolonies op één perceel een vergunning nodig maar geldt dit niet voor 3 bijenkorven met 2 kolonies op aangrenzende percelen, terwijl het milieueffect vergelijkbaar zal zijn aangezien de bijen vanaf hun kast tot 3 km ver vliegen om honing verzamelen.

Tijdens de komende maanden zal men werk beginnen maken van dit kadaster op basis van de jaarlijkse aangiften. Dit gebeurt na overleg met de vertegenwoordigers van de bijenteeltsector die hierin betrokken worden. Men zal bekijken of dit kan gekoppeld worden aan een stelselmatige aangifte (klasse 3) in het kader van de milieuvergunningen zodat het systeem zo coherent mogelijk is voor het ganse grondgebied.

3)
De atlas wordt momenteel opgesteld. Dit verloopt bijzonder vlot dankzij het werk van talrijke vrijwilligers, natuuronderzoekers en wetenschappers. Hun ontdekkingen worden regelmatig gepubliceerd op de Facebookgroep van het WildBnB-project dat onder leiding van de ULB staat. Zo weten we dat het gewest nu 207 geregistreerde soorten telt, d.w.z. de helft van alle soorten die in België aanwezig zijn.

De gezondheidscrisis heeft het veldwerk in het vroege voorjaar van 2020 belemmerd. Dit kon deze zomer opnieuw normaal verlopen. Een deel van de werkzaamheden wordt hierdoor tot het voorjaar van 2021 uitgesteld zodat de gegevens van het begin van het seizoen kunnen vervolledigd worden. De definitieve Atlas wordt op basis van een planning die door de projectpartners opnieuw besproken moet worden, uitgesteld tot medio 2021.

4)
De administratie van Leefmilieu Brussel beschikt nog niet over gegevens over het koninklijk domein van Laken. Men was van plan er gestandaardiseerde inventarisaties uit te voeren maar dit betekende dat er gedurende het hele seizoen, van maart-april tot oktober, regelmatig bezoeken moesten afgelegd worden. Omwille van de beperkte toegang tot de site werd uiteindelijk besloten om de human resources in te zetten in andere gebieden waarvoor geen observatiegegevens beschikbaar zijn, met name het Zoniënwoud.

5)
Dat is ook mijn bedoeling. De oprichting van een stuurgroep “regionale strategie voor de bestuivers”, bestaande uit academici, natuuronderzoekers en vertegenwoordigers van de bijenteeltsector, staat gepland.

6)
De regionale strategie werd herhaaldelijk uitgesteld om rekening te kunnen houden met andere dynamieken:
- een Europese dynamiek, met het EU-initiatief inzake bestuivers, dat op zijn beurt vertraging heeft opgelopen;
- een Frans-Belgische dynamiek in het kader van het Interreg SAPOLL-project. Dit project is begin dit jaar ten einde gekomen en had als doel een "modelactieplan" voor te stellen;
- een nationale dynamiek - die nog steeds aan de gang is en verder werd verlengd naar aanleiding van de gezondheidscrisis - met een actieplan dat dit najaar zou moeten worden afgerond en waaraan Leefmilieu Brussel actief heeft deelgenomen.

De regionale strategie zal dus worden afgestemd op de doelstellingen van de nationale strategie, die is opgebouwd rond de resultaten van het SAPOLL-project en de richtsnoeren die Europa in zijn ad-hoc initiatief heeft vastgesteld.

7)
Leefmilieu Brussel werkt op basis van een Europese planning verder aan het reductieprogramma van pesticiden voor de periode 2023-2027. Dit wordt tegelijkertijd op federaal niveau en in de gewesten tot stand gebracht. De 4 documenten zullen samen het NAPAN, het Nationaal Actieplan, vormen. Een eerste versie zal binnenkort worden besproken met de belangrijkste stakeholders binnen de NAPAN-adviesraad, onder leiding van de FOD Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu.