Logo Parlement Buxellois

Schriftelijke vraag betreffende de omzetting van Europese richtlijn 2014/61 omtrent Broadband in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en de krachtlijnen omtrent het Brusselse luik van het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (EFRO).

Indiener(s)
Bianca Debaets
aan
Rudi Vervoort, Minister-President van de Brusselse Hoofdstedelijke regering, belast met Territoriale Ontwikkeling en Stadsvernieuwing, Toerisme, de Promotie van het Imago van Brussel en Biculturele Zaken van gewestelijk Belang (Vragen nr 340)

 
Datum ontvangst: 04/09/2020 Datum publicatie: 19/10/2020
Zittingsperiode: 19/24 Zitting: 19/20 Datum antwoord: 15/10/2020
 
Datum behandeling van het stuk Indiener(s) Referentie Blz.
10/09/2020 Ontvankelijk p.m.
 
Vraag    Recent mocht ik Dhr. Pascal Smet, Staatssecretaris bevoegd voor Externe Betrekkingen, ondervragen omtrent de omzetting van Europese richtlijnen in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest (cf. schriftelijke vraag nr. 203).

In zijn antwoord verwees Staatssecretaris Smet naar enkele dossiers die onder de bevoegdheden van andere regeringsleden vallen. De passages zijn met name:

“Wat Broadband-dossier betreft, verwijs ik u voor meer informatie door naar de Minister-President, die dit dossier beheert.”

“Wat het EFRO betreft, verwijzen ik u voor meer informatie door naar de Minister-President, maar ik kan u alvast meedelen dat met behulp van een strategische nota op 25 juni jongstleden de bakens van het werk al werden uitgezet. Daarbij heeft de Regering zich gebaseerd op de specifieke richtsnoeren inzake investeringen evenals op de gewestelijke prioriteiten die vastgelegd zijn in de gewestelijke algemene beleidsverklaring. Over deze nota moet nog overlegd worden met de partners van de Programmering, zodat het bestuur het eigenlijke Operationele Programma kan opstellen.”

Vandaar dat ik u graag volgende vragen stel:

- Wat is de huidige stand van zaken wat betreft de omzetting van de Europese richtlijn 2014/61 omtrent Broadband? Kan u bevestigen dat die maatregelen ter verlaging van de kosten van de aanleg van elektronische communicatienetwerken met hoge snelheid effectief van toepassing zijn in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest? Tot welke gevolgen heeft deze toepassing reeds geleid? Kan u meedelen of ons land een boete heeft moeten betalen vanwege de laattijdige omzetting door het Gewest? Zo ja, welke boete(s) werd(en) hierbij opgelegd en welke verdeelsleutel werd daarbij toegepast over de verschillende niveaus?

- Kan u de aangehaalde strategische krachtlijnen voor het EFRO voor de programmering 2021-2027 nader toelichten? Kan u duiden wanneer het overleg met de partners van de Programmering zal plaatsvinden? Wanneer is de opmaak van het eigenlijke Operationele Programma voorzien en wanneer zal deze oefening afgerond worden? Wanneer plant u deze toe te lichten aan het voltallige parlement?

- In welke mate heeft de coronacrisis een wijziging veroorzaakt in de beleidsvisie? Welke concrete programma's en thema's zullen in dit kader opgestart worden?

- In hoeverre verschilt dit nieuw programma van de vorige?

- Wanneer plant u deze toe te lichten aan het voltallige parlement?

- In hoeverre heeft de Brusselse Regering dit nieuw EFRO overlegd met de andere Gewesten en het federale niveau? Bestaat er een akkoord over alle programma's? Worden er gemeenschappelijke acties op poten gezet?

- Welk structureel overleg wordt er ingepland binnen het nieuwe programma? Met welke actoren?

- Hoe wordt het programma gemonitord?

- Welk bedrag maakt het Gewest zelf vrij om de acties in het kader van EFRO mee te financieren?
 
 
Antwoord    Op uw vraag over de breedbandrichtlijn kan ik u antwoorden dat het Europese Hof van Justitie België in zijn arrest C-543/17 van 8 juli 2019 veroordeeld heeft tot een dwangsom van 5000 euro per dag vertraging vanaf de uitspraak van het arrest voor het niet meedelen van de omzettingsmaatregelen voor richtlijn 2014/61 van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 inzake maatregelen ter verlaging van de kosten van de aanleg van elektronische communicatienetwerken met hoge snelheid. Ondanks de mededeling van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, en bij uitbreiding van België, dat deze richtlijn op 11 april 2019 volledig was omgezet, was de Europese Commissie van oordeel dat artikel 4, §5 van de richtlijn niet was omgezet op het niveau van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. Het Brussels Gewest is een andere mening toegedaan en heeft altijd verklaard dat de omzetting van artikel 4, §5 van de richtlijn tot de bevoegdheden van de federale overheid behoort en dat dit artikel wel degelijk op federaal niveau werd omgezet.

Op 27 mei 2019 liet de Commissie de Permanente Vertegenwoordiging van België per brief weten dat zij haar beroep ondanks de kennisgeving van 11 april 2019 niet zou intrekken. Daarbij wil ik er wel op wijzen dat die brief van de Commissie pas op 2 juli 2019 bezorgd werd aan de afvaardiging van het Brussels Gewest bij de Permanente Vertegenwoordiging! Minder dan zes dagen voor de uitspraak van het Hof vernam het Gewest dus met grote verbazing dat de Commissie de omzetting van de richtlijn nog steeds onvolledig vond en dat zij haar vordering voor het Hof dus zou behouden.

Doordat we die brief zo laat hadden gekregen, hebben we ons standpunt en onze belangen niet meer naar behoren kunnen uitleggen en verdedigen bij de Commissie voordat het Hof zijn uitspraak deed, maar was het ook onmogelijk geworden om de situatie te herbeoordelen en de niet-mededeling snel te corrigeren door middel van een hoogdringende en bewarende omzetting van de bepaling in kwestie teneinde een veroordeling te vermijden. De regering heeft die veroordeling en dus de lopende dwangsom, die zeker vermeden hadden kunnen worden als de brief van de Commissie niet met vijf weken vertraging was bezorgd, dan ook aangekaart bij de federale minister voor Europese Zaken.
Naar aanleiding van het arrest van het Hof en om zo snel mogelijk een einde te maken aan de lopende dwangsom, werd beslist om de ordonnantie van 26 juli 2013 betreffende de toegang tot en de uitwisseling van informatie over ondergrondse kabels, buizen en leidingen te wijzigen. Op 11 oktober vorig jaar nam het Brussels parlement de wijzigingsordonnantie aan die ertoe strekte artikel 4, §5 van de Europese richtlijn om te zetten om tegemoet te komen aan het door het Europese Hof van Justitie uitgebrachte arrest. De regering bekrachtigde die ordonnantie op 17 oktober 2019.


De ordonnantie van 17 oktober 2019 tot wijziging van de ordonnantie van 26 juli 2013 betreffende de toegang tot en de uitwisseling van informatie over ondergrondse kabels, buizen en leidingen werd op de dag van haar bekendmaking in het Belgisch Staatsblad, namelijk op 22 oktober, aan de Commissie ter kennis gebracht via het NUM-systeem met als referentie NUM(2019)55906.

De Europese Commissie nam in een brief aan de Belgische overheid akte van die kennisgeving. In dezelfde brief rekende de Commissie het bedrag van de dwangsom voor de periode tussen de uitspraak van het arrest en de NUM-kennisgeving uit op 530.000 euro. Omdat de federale staat geen verantwoordelijkheid wou dragen voor de voormelde onzorgvuldigheid waarmee haar diensten hebben gehandeld, had het Gewest geen andere keuze dan het volledige bedrag op 17 september 2020 te betalen.

Wat het operationeel EFRO-programma van het Gewest voor 2021-2027 betreft, werd op 25 juni van dit jaar een eerste stap gezet met de goedkeuring van een strategische nota door de regering.
Uitgaande van wat het Europees reglementair kader zou moeten vormen (maar waarover de Raad en het Europees Parlement nog aan het onderhandelen zijn) en op basis van de Europese aanbevelingen voor België en de gewestelijke beleidsverklaring, heeft de regering specifieke investeringsdoelstellingen bepaald, investeringsprioriteiten vastgelegd en een budgettair kader uitgetekend.


Op grond daarvan is dan breed overleg opgestart, zowel met de partners van de programmering – representatieve en adviesorganen – als met de besturen die bevoegd zijn voor de geselecteerde thema’s.

Door de onzekerheid over het reglementaire kader en de Europese goedkeuring ervan weten we voorlopig echter niet op welke datum precies het programma aangenomen zal worden. De regering behoudt evenwel de ambitie om geen tijd te verliezen met de voorbereiding, wat evenzeer een rem zou zetten op de uitvoering van het programma.

Alles wat specifiek verband houdt met de uitvoering van het programma, zal onderdeel vormen van de komende beleidsbrieven.

Dankzij de CRII+-verordening die in april van dit jaar is aangenomen, konden met het EFRO-programma 2014-2020 de meest dringende en nijpende problemen als gevolg van de coronacrisis worden opgevangen. Bij gebrek aan additionele kredieten moest het Brussels Hoofdstedelijk Gewest het mogelijk maken om met de bestaande financiële instrumenten de cashflow van KMO’s en bedrijven in de sociale economie en de deeleconomie te ondersteunen, maar ook de ondersteuningsmogelijkheden voor jonge innoverende bedrijven uit te breiden om te kunnen inspelen op de huidige behoeften en kansen.

Daarnaast ontwikkelen de Europese autoriteiten met React-EU momenteel een tweede instrument voor crisissteun, waarbij ditmaal wel additionele kredieten worden vrijgemaakt voor projecten die kaderen in de huidige programmering (2014-2020).


Wat het operationeel programma voor de periode van 2021 tot 2027 betreft, hebben de Europese autoriteiten bevestigd dat er op het vlak van de thema’s niets zou veranderen ten opzichte van de in 2018 voorgestelde basisregelgeving en dat het Fonds een instrument voor investeringen op lange termijn blijft, met daarnaast andere instrumenten die veeleer toegespitst zullen worden op de aanpak van de gevolgen van de crisis, zoals de RRF (Recovery and Resilience Facility).

De voorgestelde diagnose en strategie zullen uiteraard gebaseerd zijn op vaststellingen die gedaan werden in het huidige stadium van de crisis, maar mogen niet enkel focussen op het rechtstreekse antwoord op die crisis, vermits de EFRO-programma’s bedoeld zijn om langetermijninvesteringen te ondersteunen teneinde gewestelijke dynamieken van voldoende grote omvang op gang te brengen. Zoals u weet, coördineert de regering buiten het kader van de EFRO-financiering echter zeer veel initiatieven om de reële en dringende noden van de Brusselse bedrijven en bevolking aan te pakken.

Ieder operationeel programma heeft tot doel om op basis van een nieuw reglementair kader over het hele gewest een strategie te implementeren. De aangekondigde bijsturing van dat kader, waarover de onderhandelingen nog niet zijn afgerond, kan de gebruiksmogelijkheden van de fondsen uiteraard wijzigen en dus gevolgen hebben voor de evolutie van het programma in Brussel.

De meest zichtbare factoren die een invloed zullen hebben, zijn de volgende:
- De verplichting om 85% van de middelen te concentreren op de beleidsdoelstellingen 1 (“een slimmer Europa door de bevordering van een innovatieve en slimme economische transformatie”) en 2 (“een groener, koolstofarm Europa door de bevordering van een schone en eerlijke energietransitie, groene en blauwe investeringen, de circulaire economie, aanpassing aan de klimaatverandering, risicopreventie en risicobeheer”).
- De mogelijkheid om initiatieven in de huisvestingssector te financieren.
- De mogelijkheid om te raken aan investeringen in onderwijs.


Doordat voortaan de verplichting zal gelden om de middelen te concentreren, is het kader voor sociale thema’s in vergelijking met de vorige programmeringen vrij beperkt, wat wij zeer jammer vinden.

Die concentratie versterkt echter het belang van het thema energie, waarnaar meer middelen zullen moeten vloeien dan in het verleden om de sociale en de klimaatdoelstellingen zo goed mogelijk op elkaar te kunnen afstemmen. Omdat de overheid absoluut het goede voorbeeld moet geven, maar ook omwille van het positief sociaal rendement, dient een groot deel van de middelen besteed te worden aan de energierenovatie van sociale woningen, de gebouwen van het gewest en de gemeenten en andere collectieve voorzieningen, zoals de scholen. Zo zou in Brussel voor de eerste maal via het EFRO geïnvesteerd worden in sociale woningen. Buiten het hoofdstuk energie stelt de strategische nota voor om de sociaaleconomische integratie van gemarginaliseerde gemeenschappen, migranten en kansarme groepen te ondersteunen.

Een van de nieuwigheden waarin de nota voorziet, is om via het EFRO steun te verlenen voor de ontwikkeling van digitale diensten, producten en processen door de gewestelijke en plaatselijke openbare diensten, met een onderdeel begeleiding en vorming van de gebruikers en beheerders van de nieuwe ontwikkelde producten. Merk op dat de beleidsdoelstelling waarop de toekenning van dergelijke steun gebaseerd is, erop gericht is meer mensen gebruik te laten maken van nieuwe of verbeterde digitale oplossingen en niet zozeer gericht is op de digitale infrastructuur zelf.

Over het Europees reglementair kader zijn er contacten via de Permanente Vertegenwoordiging, vermits elk gewest België op basis van een beurtrol vertegenwoordigt bij de besprekingen in de Raad. De verschillende overheden moeten dus een gemeenschappelijk standpunt bepalen.


Aangezien het Europese cohesiebeleid volledig onder de bevoegdheid van de deelstaten valt, werd de federale overheid niet betrokken bij de uitwerking van de programma’s en werkt iedere deelstaat een eigen programma uit, dat afgestemd is op haar lokale situatie en beleidsprioriteiten.


Er wordt echter wel degelijk overleg gepleegd, want België mag een “partnerschapsovereenkomst” opstellen met een overzicht van de verschillende programma’s die met de Europese fondsen gefinancierd worden. Maar door de bijzondere bestuursstructuur van België moeten de betrokken deelstaten de verschillende programma’s toelichten en verwerken in een synthesedocument, terwijl andere lidstaten nationale pijlers en krachtlijnen vastleggen die op hun beurt omgezet moeten worden in operationele programma’s voor de verschillende regio’s van het land.

De Europese gedragscode inzake partnerschap bepaalt dat het nodig is verschillende soorten “partners” bij de zaken te betrekken en hen op te nemen in het comité voor het toezicht op het programma, meer bepaald vertegenwoordigers van de stedelijke en andere overheden, economische en sociale partners, milieupartners, instanties die tot taak hebben sociale insluiting, grondrechten, rechten van personen met een handicap, gendergelijkheid en non-discriminatie te bevorderen en instanties die het maatschappelijk middenveld vertegenwoordigen.


De precieze verordenende voorschriften zijn momenteel nog niet goedgekeurd, maar het Gewest bereidt zich voor op een rapportering die meer doorgedreven zal zijn dan de huidige, maar waarvan de krijtlijnen wel dezelfde zijn:
- de opmaak van een jaarrapport met zowel een overzicht van de meetbare resultaten als een omschrijving van de uitvoering van het programma (en van de problemen die zich daarbij stellen),
- de goedkeuring van een evaluatieplan om na te gaan in hoeverre het programma bijdraagt tot de evolutie van de thema’s waarop het zou moeten inwerken,
- de noodzaak om de resultaten van het programma aan te tonen en het programma zo nodig bij te sturen indien er sprake zou zijn van een zwakke efficiëntie of indien er een algemene verandering is van de situatie.

Het steunpercentage vanwege het EFRO voor de periodes 2000-2006, 2007-2013 en 2014-2020 bedroeg 50% en het Gewest vulde de Europese financiering van die programma’s aan met een even hoge gewestelijke financiering, waardoor de operatoren konden rekenen op een 100% financiering. Doordat dikwijls ook de begunstigde operatoren zelf of andere subsidiërende overheden de projecten financierden, kwam het totale budget vaak uit boven de benodigde 100%, waardoor het bod ten opzichte van de Europese autoriteiten groot genoeg was.

Nu het financieringspercentage voor de volgende programmeringsperiode van 50 naar 40% zal dalen, zal het Gewest een bedrag dat anderhalve keer groter is dan de EFRO-bijdrage, moeten bijpassen om de operatoren eenzelfde financiering van 100% te kunnen bieden.

We beseffen uiteraard dat operaties zeer veel baat hebben bij een 100% financiering en dat het voor verschillende groepen van operatoren moeilijk is om zelf te zorgen voor een medefinanciering van projecten die nochtans zeer belangrijk zijn voor de nagestreefde ontwikkeling van het gewest. Maar omdat we nog niet weten hoeveel er precies in de enveloppe voor 2021-2027 zal zitten en we nog geen zicht hebben op andere parameters die verband houden met het gewestelijke begrotingskader op lange termijn, kunnen wij nog niet garanderen dat die formule behouden zal blijven.