Logo Parlement Buxellois

Schriftelijke vraag betreffende de transparantie en regels ter voorkoming van belangenconflicten in het kader van de door BPV toegekende subsidies.

Indiener(s)
Dominique Dufourny
aan
Rudi Vervoort, Minister-President van de Brusselse Hoofdstedelijke regering, belast met Territoriale Ontwikkeling en Stadsvernieuwing, Toerisme, de Promotie van het Imago van Brussel en Biculturele Zaken van gewestelijk Belang (Vragen nr 449)

 
Datum ontvangst: 15/12/2020 Datum publicatie: 28/01/2021
Zittingsperiode: 19/24 Zitting: 20/21 Datum antwoord: 28/01/2021
 
Datum behandeling van het stuk Indiener(s) Referentie Blz.
16/12/2020 Ontvankelijk p.m.
 
Vraag    BPV beschikt over financiële hefbomen voor het beheer en de coördinatie van het preventie- en veiligheidsbeleid. Sinds de oprichting is de instelling belast met de verdeling van de dotaties en subsidies aan de verschillende overheidsinstanties en verenigingen die optreden in het kader van de grote richtlijnen van het globaal veiligheids- en preventieplan. Gelet op de betrokkenheid van de directeur-generaal van BPV bij de bestuursorganen van verenigingen en externe structuren, moet worden toegezien op de naleving van de vigerende regels inzake transparantie en voorkoming van belangenconflicten.

Daarom wordt eraan herinnerd dat de regering in 2016 de beslissing heeft genomen om een tiende van de middelen van het Fonds Europese Toppen (55.000.000 euro) toe te wijzen aan het project voor de oprichting van een opvangcentrum voor drugsverslaafden. Het gaat dus om vijf miljoen euro die BPV doorsluist naar de vzw Transit in het kader van een initiatief om het drugsgebruik te bestrijden en bij te dragen tot een groter veiligheidsgevoel. Het is niet de bedoeling om het belang van het gesteunde project in twijfel te trekken, maar het is toch merkwaardig dat kredieten op de administratieve begroting van BPV zonder voorafgaande oproep tot mededinging worden doorgesluisd naar een vereniging waarin de directie van BPV zitting heeft. Te meer daar die bedragen lijken te komen uit een federale dotatie voor de politiezones.

Dat potentiële belangenconflict doet denken aan andere ervaringen uit het verleden, waarbij de functies van de enen en anderen met de vinger werden gewezen. Bijvoorbeeld bij de oprichting van Brusafe, de Gewestelijke School voor de Veiligheids-, Preventie- en Hulpdienstberoepen, had BPV, de ION die de leiding had over het project, de GIP gekozen als middel om de toekomstige school te financieren. Gewestelijke begrotingsmiddelen werden dus via BPV doorgesluisd naar de GIP om de gewestelijke school te financieren. Dat was een kluwen waarin BPV weer eens rechter in eigen zaak was, aangezien de directie van BPV belangen heeft in al die structuren, die nochtans geacht worden autonoom te zijn.

Om die redenen zou ik u de volgende vragen willen stellen:

- Welke maatregelen werden voorgesteld om toe te zien op de naleving van het transparantiebeginsel in het kader van de dotaties en subsidies die via BPV worden doorgegeven?

- Welke specifieke maatregelen werden getroffen om belangenconflicten te voorkomen ingeval de directie van BPV betrokken is bij een structuur die een begunstigde van de subsidies is? Hoe kan een eerlijke behandeling (overeenkomstig de vigerende reglementering) van de begunstigde vzw’s worden gewaarborgd?

- In het specifieke geval van de school Brusafe en rekening houdend met de rol van BPV in haar dagelijks beheer, wat is de mate van autonomie van de school ten opzichte van BPV op het vlak van de middelen waarover de school beschikt, en van de verdeling die daarop volgt?
 
 
Antwoord    Uw vragen werden in het parlement reeds beantwoord.

Ik zal er u echter nogmaals op antwoorden.

Eerst en vooral wat de transparantie betreft bij de uitkering van de subsidies van BPV, dat de toelagen beheert die door het Gewest worden toegekend inzake veiligheid en preventie, gebeurt dit overeenkomstig de geldende wettelijke bepalingen, inzonderheid de organieke ordonnantie houdende de bepalingen die van toepassing zijn op de begroting, de boekhouding en de controle. In die context wordt voor de subsidies telkens een dossier opgemaakt dat voorgelegd wordt aan de Inspecteur van Financiën en door de Gewestregering gevalideerd moet worden. De uitvoering en de controle van deze subsidies beantwoorden eveneens aan het wettelijk kader. Dat blijkt uit de adviezen uitgebracht door het Rekenhof betreffende de toekenning en de controle van de subsidies. De toekenning van de subsidies, de begunstigden en de betrokken bedragen worden trouwens bekendgemaakt op de website van de instelling, waar iedereen deze kan raadplegen.

In het specifieke geval van de toekenning van de 55 miljoen euro uit het Fonds Europese Toppen waarnaar u verwijst, is deze jaarlijks onderworpen aan een validering van de Brusselse Regering om deze vervolgens over te maken aan de Samenwerkingscommissie
1 waarin ook het federaal niveau zetelt. Elk subsidiëringsdossier dat hieruit voortvloeit, is onderworpen aan het advies van de Inspecteur van Financiën en de validering van de Gewestregering.

Op het einde van het jaar zijn de beoordelingen van de projecten gefinancierd door het FET voorgelegd aan de Inspecteur van Financiën en ter validering aan de Federale Regering, die na onderzoek 55 miljoen euro heeft vrijgemaakt.

U verbaast er zich ook over dat bedragen afkomstig van het FET toegekend zijn aan de VZW Transit. U stelt dat het fonds enkel ten goede mag komen aan de politiezones. Dat is onjuist.

Artikel 4 van de bijzondere wet van 19/07/2012 houdende een correcte financiering van de Brusselse Instellingen bepaalt dat de bedragen afkomstig van het Fonds Europese Toppen gelden voor “uitgaven, met inbegrip van de toelagen voor de lokale politiezones en gemeenten, die [...] verbonden zijn aan de veiligheid voortvloeiend uit de organisatie van de Europese Toppen in Brussel en uitgaven voor veiligheid en preventie die verbonden zijn aan de nationale en internationale hoofdstedelijke functie van Brussel ”.

Uit deze bepaling van de bijzondere wet blijkt dat de 55 miljoen van het fonds niet enkel bestemd zijn voor de politiezones en niet enkel gelden voor uitgaven die verband houden met de organisatie van Europese toppen maar ook verband kunnen houden met veiligheids- en preventieuitgaven die verbonden zijn aan de nationale en internationale hoofdstedelijke functie van Brussel. Bovendien wens ik duidelijk te stellen dat ook al zijn de zones rechtstreeks door het Fonds gesubsidieerd ten belope van 35 miljoen euro (die op zich reeds 63,6% van het totale bedrag uitmaakt), toch komt ook vrijwel de hele overblijvende 20 miljoen onrechtstreeks ook bij hen terecht. Het Cybercentre komt uiteraard ten goede aan de veiligheid en aan de politiezones en de GIP werkt uiteraard ondersteunend bij de politie. Het is evident dat de drones op dagelijkse basis helpen bij de ordehandhaving en dankzij de subsidies aan de vzw Transit wordt de werklast van de politiediensten verlicht door het preventieve werk dat de vzw hierdoor kan verrichten.

U moet weten dat op dit vlak in 2012, toen de bestemming van de middelen uit het fonds nog exclusief door de federale overheid bepaald werd, het federaal niveau beslist had dat bijzondere aandacht moest uitgaan naar de verslavingsproblematiek en een deel van het fonds had voorbehouden voor de uitbetaling van speciale premies voor de personeelsleden van de vzw Transit. Dit is het beste bewijs dat het FET niet enkel niet louter bestemd is om de uitgaven van de politiezones te dekken, maar dat de middelen van het Fonds ook benut mogen worden voor vzw’s zoals Transit.

U verbaast zich ook over het feit dat in de raad van bestuur de vroegere directeur-generaal van BPV zetelt en u ziet hierin onmiddellijk een belangenconflict.

Sta mij toe u er trouwens op te wijzen dat de vzw Transit in 2016 door het Gewest is aangewezen als Brussels Gewestelijk Operator in de strijd tegen verslavingen in de context van het Globaal Veiligheids- en Preventieplan. Om gezamenlijk de opdrachten van de vzw vast te leggen en haar band met het Gewest te formaliseren, is een beheersovereenkomst opgesteld voor de periode 2017 – 2021, nadien verlengd middels een aanhangsel tot 2025. Naast de opdrachten die worden toevertrouwd aan de vzw bepaalt de beheersovereenkomst in het punt over het Bestuur tevens de samenstelling van de Raad van Bestuur. Op grond van de overeenkomst dient de raad van bestuur als één van de leden een vertegenwoordiger van Brussel Preventie & Veiligheid te hebben, aangesteld door zijn leidend ambtenaar.

De Algemene Vergadering van 13 januari 2017 bekrachtigde de beheersovereenkomst tussen het Gewest en Transit en voerde een aanpassing van haar statuten door, inzonderheid betreffende de samenstelling van de raad van bestuur. Ingevolge deze beslissing stelde de Brusselse Regering op 9 maart 2017 de heer Jamil Araoud, voormalig directeur-generaal van BPV, aan als vertegenwoordiger van BPV in de raad van bestuur van de vzw Transit.

Op de algemene vergadering van 31 maart 2017 zijn de nieuwe bestuurders aangesteld, waarbij ook de Directeur-Generaal van BPV, zoals bepaald in de beheersovereenkomst en in de nieuwe statuten.

Ik ben ook zo vrij u erop te wijzen, Mevrouw de Volksvertegenwoordiger, dat u op dat ogenblik lid was van de algemene vergadering van Transit en dat u uitgenodigd bent voor de eerder vermelde vergaderingen.

Ten slotte is de samenstelling van de Raad van Bestuur van de vzw Transit grotendeels openbaar en woont een regeringscommissaris alle vergaderingen van de Raad van Bestuur bij.
De Raad bestaat uit:
­ 3 vertegenwoordigers van de GGC;
­ 2 vertegenwoordigers van het Gewest;
­ de Voorzitter van het OCMW van de Stad Brussel;
­ 1 vertegenwoordiger van BPV;
­ 1 vertegenwoordiger van de politiezone Brussel-Elsene;
­ 1 vertegenwoordiger van de Brusselse politiezones;
­ 2 vertegenwoordigers van 2 verschillende Brusselse gemeenten, aangesteld door de burgemeester van de gemeente die zij vertegenwoordigen.

Bovendien heeft de samenstelling van de vzw Transit geen invloed op het verwerkingsproces of de toekenning van de subsidies aan de vzw; de verwerking en de toekenning van de subsidies wijken niet af van de procedures die ik zonet heb geschetst en de controlemechanismen die daaruit voortvloeien.

En ten slotte wat de onafhankelijkheid van Brusafe betreft ten opzichte van BPV wil ik er u toch op wijzen dat de ordonnantie van 28 mei 2015, zoals gewijzigd op 4 april 2019, bepaalt dat Brusafe beschikt over eigen rechtspersoonlijkheid maar dat zijn dagelijks bestuur wordt toevertrouwd aan een afgevaardigd bestuurder in de persoon van de directeur-generaal van BPV of zijn afgevaardigde.

Sinds meer dan een jaar is het dagelijks bestuur toevertrouwd aan de heer Alain Goergen, die het afgevaardigd bestuur van Brusafe waarneemt en dus onder mijn rechtstreeks gezag verantwoordelijk is voor het administratief beheer van Brusafe en zijn personeel.


1 Samenwerkingscommissie bedoeld in artikel 43 van de bijzondere wet van 12 januari 1989 met betrekking tot de Brusselse instellingen.