Logo Parlement Buxellois

Schriftelijke vraag betreffende de stand van zaken omtrent de uitvoering van de resolutie tot dekolonisering van de openbare ruimte.

Indiener(s)
Bianca Debaets
aan
Bernard Clerfayt, Minister van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering, belast met Werk en Beroepsopleiding, Digitalisering, Plaatselijke Besturen en Dierenwelzijn (Vragen nr 631)

 
Datum ontvangst: 14/01/2021 Datum publicatie: 23/04/2021
Zittingsperiode: 19/24 Zitting: 20/21 Datum antwoord: 08/04/2021
 
Datum behandeling van het stuk Indiener(s) Referentie Blz.
29/03/2021 Ontvankelijk p.m.
 
Vraag    Afgelopen zomer heeft het Brussels Hoofdstedelijk Parlement een resolutie goedgekeurd die de dekolonisering van de openbare ruimte in gang moet zetten en die kadert binnen een werk van brede dialoog en herdenking. De resolutie, ingediend door de meerderheidspartijen en enkele oppositiepartijen, pleit voor een kritische analyse en aanpassing van de Brusselse openbare ruimte om deze inclusiever te maken.

Concreet wordt er onder andere gevraagd naar de oprichting van een stuurgroep bestaande uit academici en leden van belangenverenigingen die representatief zijn voor de Brusselse diversiteit, met als taak een inventaris op te maken en concrete voorstellen te formuleren over de locatie en de behandeling van koloniale overblijfselen in Brussel (contextualisering, overplaatsingen naar musea, artistieke creaties ...). De stuurgroep moet ook nadenken over de manier waarop in de toekomst bij politieke beslissingen rekening gehouden kan worden met de koloniale kwesties.

In de resolutie werd ook een verzoek opgenomen om meer aandacht te besteden voor wat tot hiertoe onderbelicht blijft, zoals bijvoorbeeld bij de benoeming van nieuwe straten of gebouwen naar personen die baanbrekende dingen gedaan hebben op het vlak van mensenrechten, antiracisme en de strijd tegen kolonisatie. Zeker vrouwen die een belangrijke en vaak onderbelichte rol hebben gespeeld in de antikoloniale en/of dekoloniale geschiedenis zijn tot hiertoe nog steeds niet of nauwelijks in het voetlicht geplaatst.

Een ander verzoek betreft het verlenen van financiële steun aan initiatieven van verenigingen, kunstenaars, scholen en universiteiten die – met betrekking tot de Belgische koloniale geschiedenis – wetenschappelijke, educatieve en ludieke projecten organiseren over de dekolonisering van de openbare ruimte, de kunst, de cultuur, de geschiedenis en het onderwijs. Tenslotte verzoekt de resolutie de Brusselse Regering om bij de gemeenschappen, gemeenschapscommissies en gemeenten te bepleiten voor het opnemen van elementen uit de koloniale geschiedenis in de onderwijsdoelen en leerplannen, alsook in de steun aan buitenschoolse activiteiten die de openbare ruimte op die manier gebruiken.

Uit een analyse van deze resolutie blijkt dus dat deze niet enkel stedenbouwkundige elementen en verzoeken omvat, maar dat deze zich breed uitstrekken over nagenoeg alle bevoegdheden. Bijgevolg zal dus ook elk regeringslid een bijdrage kunnen leveren aan het uitvoeren van deze resolutie.

Vandaar dat ik u graag volgende vragen stel:

§ Welke stappen hebt u binnen uw bevoegdheden reeds ondernomen om uitvoering te geven aan de betrokken resolutie?
§ Welke concrete acties werden reeds ondernomen in het kader van deze resolutie?
§ Hebt u middelen voorzien voor de uitwerking van projecten die in het kader van deze resolutie in aanmerking kunnen komen voor financiële steun? Zo ja, welk budget werd hiertoe voorzien en zijn er reeds projecten die steun hebben mogen ontvangen?
§ In welke mate bestaat er, voor wat betreft uw bijdrage aan de uitvoering van deze resolutie, een samenwerking met het middenveld? Welke actoren worden hierbij betrokken?
§ Hoe wordt de monitoring wat betreft de vooruitgang van de uitvoering van deze resolutie op poten gezet?
 
 
Antwoord    Tijdens de ministerraad van 9 juli 2020 heeft de staatssecretaris belast met Stedenbouw en Erfgoed de Regering inderdaad op de hoogte gebracht van de oprichting van een werkgroep om hem te helpen bij het bepalen van de houding die moet worden aangenomen als hij aanvragen ontvangt voor stedenbouwkundige vergunningen voor het weghalen of verplaatsen van kunstwerken die in de openbare ruimte zijn geplaatst en betrekking hebben op het Belgische koloniale verleden.

Er zijn overigens gemeenten die op individuele basis het initiatief genomen hebben om een denkoefening op te starten over de kunstwerken en de straatnamen op hun grondgebied die naar de koloniale geschiedenis verwijzen.

Ik heb geen aanpak van coördinatie van deze initiatieven voorgesteld, wetende dat het federaal parlement een commissie heeft opgericht om de maatstaven te bepalen voor zo’n denkoefening op nationaal niveau en dat het wenselijk zou zijn dat de plaatselijke initiatieven in de lijn van dit algemene kader liggen.

Het leek me dus weinig relevant om deze federale en lokale initiatieven te passeren.