Logo Parlement Buxellois

Schriftelijke vraag betreffende de follow-up van de resolutie met betrekking tot de ter beschikking gestelde personeelsleden voor uittredende Regeringsleden en Staatssecretarissen

Indiener(s)
Marc Loewenstein
aan
Rudi Vervoort, Minister-President van de Brusselse Hoofdstedelijke regering, belast met Territoriale Ontwikkeling en Stadsvernieuwing, Toerisme, de Promotie van het Imago van Brussel en Biculturele Zaken van gewestelijk Belang (Vragen nr 716)

 
Datum ontvangst: 08/11/2021 Datum publicatie: 28/01/2022
Zittingsperiode: 19/24 Zitting: 21/22 Datum antwoord: 25/01/2022
 
Datum behandeling van het stuk Indiener(s) Referentie Blz.
14/12/2021 Ontvankelijk p.m.
 
Vraag    Net als de voormalige leden van de federale regering, de Waalse regering en de Federatie Wallonië-Brussel kunnen voormalige ministers en voormalige staatssecretarissen die deel hebben uitgemaakt van de Brusselse regering, indien zij dit wensen, gedurende een periode van maximaal vijf jaar vanaf de datum waarop zij hun ambt neerleggen, een beroep doen op de ondersteuning van twee medewerkers (VTE's). Zo bepaalt het besluit van de Brusselse regering van 20 juli 2014 tot vaststelling van de samenstelling en de werking van de kabinetten van de leden van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering en van de Gewestelijke Staatssecretarissen  in artikel 21bis het volgende: "Aan het einde van de legislatuur of in geval van ontslag wordt er aan elk uittredend Regeringslid en Staatssecretaris dat geen functies van Minister of Staatssecretaris meer uitoefent, gedurende vijf jaar, te rekenen van de datum van zijn ontslag, een adviseur en een uitvoerend personeelslid ter beschikking gesteld."

Na de gewestverkiezingen van mei 2019 hebben zes voormalige leden van de aftredende Brusselse regering gebruik gemaakt van deze mogelijkheid en zo twee personeelsleden kunnen behouden. De salarissen van het personeel dat ter beschikking van de voormalige ministers en staatssecretarissen wordt gesteld, moeten uiteraard uit de gewestbegroting worden betaald. Zij worden geraamd op 4,5 miljoen euro voor de gehele zittingsperiode 2019-2024.

In principe bestaat de hoofdtaak van deze personeelsleden erin de voormalige leden van de gewestregering te helpen bij de follow-up van bepaalde dossiers, het afsluiten van de correspondentie en het archiveren van documenten. Hoewel er duidelijk behoefte is aan bijstand voor uittredende ministers en staatssecretarissen om hen in staat te stellen de diverse bovengenoemde taken uit te voeren, lijkt het huidige systeem, waarbij gedurende maximaal vijf jaar twee VTE ter beschikking worden gesteld, buitensporig en te duur. Het lijkt dan ook van essentieel belang dit systeem te hervormen om de gevolgen ervan voor de begroting te beperken en te voldoen aan de eisen van goed bestuur en voorbeeldig politiek leiderschap.

Daarom hebben de verschillende parlementaire fracties die samen de Brusselse gewestelijke meerderheid vormen, onlangs een voorstel van resolutie ingediend ten gunste van een herziening van de regels betreffende het personeel dat ter beschikking wordt gesteld van uittredende ministers en staatssecretarissen. Deze tekst is tijdens de plenaire vergadering van 28 mei 2021 met een ruime meerderheid door onze assemblee aangenomen. Geïnspireerd door het door de Vlaamse regering ingevoerde systeem, verzoeken de opstellers van de resolutie de Brusselse regering het systeem zodanig aan te passen dat uittredende ministers en staatssecretarissen slechts recht hebben op één medewerker, die hun ter beschikking zou worden gesteld voor een periode van maximaal twee jaar na het einde van hun ambtstermijn. Bovendien zou dit voordeel niet worden uitgebreid tot voormalige leden van de uitvoerende macht indien zij zitting zouden nemen in een wetgevende vergadering. De opstekkers van de resolutie vragen de Brusselse regering ook om deze hervorming in goede verstandhouding met de federale overheid en de andere gefedereerde entiteiten door te voeren, zodat "een samenhangend geheel van praktijken op dit gebied kan worden ontwikkeld.

In een interview met de krant L'Echo op 4 november verklaarde u dat u niet van plan was initiatieven te nemen om de resolutie uit te voeren. Deze verklaring is zeer verontrustend.

Daarom zou ik u de volgende vragen willen stellen:

  1. Welke stappen hebt u gezet of bent u van plan te zetten om de uittredingsregeling te hervormen? Kunt u bevestigen dat de regering, in weerwil van uw verklaringen in de pers, aan een dergelijke hervorming werkt op basis van de resolutie die door ons parlement is aangenomen?

  2. Zo ja, wanneer moeten de nieuwe regels in werking treden?

  3. Bent u met de andere regeringen van het land in overleg getreden om de regels betreffende de medewerkers die aan uittredende ministers en staatssecretarissen ter beschikking worden gesteld, te harmoniseren?

 
 
Antwoord    Bij deze kan ik u de volgende elementen van antwoord verstrekken op uw vraag:

Tijdens haar vergadering van 23 december jongstleden heeft de regering een standpunt ingenomen over de wijze waarop rekening moet worden gehouden met de resolutie met betrekking tot de ter beschikking gestelde personeelsleden voor uittredende regeringsleden en staatssecretarissen, die het Brussels parlement op 28 mei 2021 heeft aangenomen (parlementair stuk A-369/3 – 2020-2021).

Zo heeft ze in eerste lezing de wijzigingen goedgekeurd betreffende de voorwaarden om personeel ter beschikking te stellen van de ministers of staatssecretarissen die hun ambt neerleggen, die tot nu toe waren opgenomen in het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 20 juli 2014 tot vaststelling van de samenstelling en de werking van de kabinetten van de leden van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering en van de gewestelijke staatssecretarissen.

Bijgevolg is de regering overeengekomen dat aan het einde van de legislatuur of in geval van ontslag aan elk uittredend regeringslid dat en aan elke uittredende staatssecretaris die niet langer een minister- of staatssecretarisschap uitoefent, voor een periode van twee jaar een medewerker met een rang die niet hoger is dan die van adviseur, ter beschikking zal worden gesteld, voor zover het regeringslid of de staatssecretaris dat uitvoerend mandaat gedurende de volledige gewestelijke legislatuur heeft uitgeoefend.

Is dat niet het geval, dan wordt de maximumduur van de terbeschikkingstelling verkort in verhouding tot de duur van het uitgeoefende uitvoerend mandaat.

Bovendien wordt er, wanneer een regeringslid of staatssecretaris na het beëindigen van zijn of haar ambt lid van een wetgevende assemblee wordt, geen personeel ter beschikking gesteld.


Voorts is besloten dat deze nieuwe regels reeds van toepassing zullen zijn op de huidige regeringsleden en staatssecretarissen.