Logo Parlement Buxellois

Schriftelijke vraag betreffende de werkelijke kostprijs van het water

Indiener(s)
Aurélie Czekalski
aan
Alain Maron, Minister van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering, belast met Klimaattransitie, Leefmilieu, Energie en Participatieve Democratie (Vragen nr 1400)

 
Datum ontvangst: 22/03/2023 Datum publicatie: 23/05/2023
Zittingsperiode: 19/24 Zitting: 22/23 Datum antwoord: 02/05/2023
 
Datum behandeling van het stuk Indiener(s) Referentie Blz.
30/03/2023 Ontvankelijk
 
Vraag   
Naar aanleiding van de gedachtewisselingen die we in de commissie hebben gehad over de verhoging van de tarieven van Vivaqua en de bezorgdheid van de Brusselse reguleringsinstantie Brugel, had ik graag aanvullende antwoorden gekregen over de  werkelijke kostprijs van het water.

Wij pleiten allang voor een rationalisering van de kosten. Aangezien de prijs die aan de eindafnemers wordt aangerekend niet alle kosten omvat, dient een onderscheid te worden gemaakt tussen de prijs en de werkelijke kostprijs, die bijgevolg met meerdere financieringsbronnen dient te worden gedekt. Met de werkelijke kostprijs worden de kosten van de drinkwaterdistributie aan de hele bevolking bepaald. De vaststelling van de werkelijke kostprijs is van essentieel belang om het juiste aandeel van de gewestelijke tegemoetkoming in de kostprijs van het water te bepalen, alsook de juiste prijs voor de eindafnemers, waarbij het beginsel "de vervuiler betaalt" wordt toegepast.

  • Vandaag lijkt het nog steeds moeilijk om de kosten van de diensten voor het gebruik van het water in kaart te brengen, wat met name de evaluatie van de milieukosten en de kosten van de hulpbron betreft. Hoe zit de vork in de steel? Hoe wordt het juiste aandeel van de gewestelijke tegemoetkoming in de kostprijs van het water en de juiste prijs voor de eindafnemers bepaald met toepassing van het beginsel dat de vervuiler betaalt?
  • Wanneer zal het instrument “de werkelijke kostprijs” operationeel zijn? Kunnen alle kosten van de diensten voor  het gebruik van het water vastgesteld worden?

  • Hoe wordt dit instrument gebruikt om de financieringsbronnen van  de kosten voor het gebruik van het water te bepalen?

  • Welk aandeel van de kosten van de diensten voor het gebruik van het water wordt gefinancierd met de tarieven? Wat is het aandeel van de gewestelijke tegemoetkoming in de financiering van de kosten van het water? Wat zijn de andere financieringsbronnen?

 

 

 
 
Antwoord    1.
Met de tariefmethodologieën van BRUGEL worden de tarieven bepaald op basis van een duidelijke identificatie van alle diensten in verband met het watergebruik en de bijbehorende kosten.
De beslissingen tot goedkeuring van de tariefvoorstellen van Hydria en VIVAQUA bevatten details over die kosten. Bovendien zal BRUGEL elk jaar een controle uitvoeren om de reële kosten van de verschillende diensten in verband met het watergebruik (drinkwatervoorziening en sanering van afvalwater) vast te stellen. Eind 2023 zal BRUGEL het verslag over het jaar 2022 publiceren, het eerste jaar van de tariefperiode 2022-2026.

BRUGEL heeft een eerste studie uitgevoerd over het in aanmerking nemen van de milieu- en hulpbronkosten in de waterprijs. Die studie is gepubliceerd op de website van BRUGEL (
https://www.brugel.brussels/STUDIE-39-AANMERKING-MILIEUKOSTEN-WATERPRIJS.pdf).

Bij de ontwikkeling van de eerste methodologieën is gebleken dat de begrippen ‘milieukosten’ en ‘hulpbronkosten’ onvoldoende waren gedefinieerd om ze vanaf de eerste tariefperiode op perfecte wijze te kunnen opnemen in de waterprijs. Zo bevat de kaderrichtlijn Water (2000) geen definitie van het begrip ‘kosten voor het milieu en de hulpbronnen’. Om die reden heeft BRUGEL, overeenkomstig de besprekingen met de wateroperatoren, die verkennende studie gelanceerd om de invoering van dat begrip mogelijk te maken in overeenstemming met het Europees wetgevend kader.

De doelstellingen van die studie waren de volgende:
i) de begrippen ‘milieukosten’ en ‘kosten van de waterhulpbron’ en de gevolgen daarvan in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest definiëren;
ii) denkpistes aanreiken op basis van praktijken in het buitenland;
iii) aanbevelingen formuleren voor actie voor de wateroperatoren opdat die specifieke kosten zouden kunnen worden opgenomen in de toekomstige tarieven.

Het ontwerp van Waterbeheerplan 2022-2027 (momenteel onderworpen aan een openbaar onderzoek tot eind april) is op die studie gebaseerd en bevat het stappenplan met de verschillende stappen/acties die nodig zijn voor de evaluatie/integratie ervan in de tarifering. Het gaat om maatregel nr. 4.3: “De milieukosten en de kosten van de hulpbronnen voor diensten beoordelen in verband met watergebruik, en de mogelijkheid van hun verrekening in de waterprijs onderzoeken”. Die werkzaamheden moeten worden gestuurd door Leefmilieu Brussel, waarbij de twee wateroperatoren en BRUGEL worden samengebracht met de bedoeling de resultaten te integreren in de tweede tariefperiode.
2.
De door BRUGEL vastgestelde tarieven zetten de operatoren aan tot een efficiënt beheer, zodat de gebruikers een kwaliteitsvolle dienstverlening krijgen tegen de juiste prijs. De watertarieven voor de Brusselaars worden vastgesteld op basis van alle kosten die door de activiteiten van de wateroperatoren worden gegenereerd (dit budget wordt in de tariefmethodologieën ‘het totaal toegelaten inkomen’ genoemd).

Overheidssteun of subsidies die de operatoren ontvangen om een deel van de exploitatie en/of investeringen te dekken, worden rechtstreeks in mindering gebracht op het totale inkomen voordat de tarieven worden vastgesteld. Elke verhoging of verlaging van de subsidies heeft rechtstreekse gevolgen voor de hoogte van de tarieven.
Bovendien kan de gewestelijke tegemoetkoming via een subsidie worden gedifferentieerd naargelang de bestemming/het gebruik van de subsidie. Het kan gaan om een structurele financieringssubsidie (bv. jaarlijkse subsidie in verband met het beheerscontract van Hydria), een subsidie voor een specifieke investering (bv. stormbekken) of een jaarlijkse subsidie aan VIVAQUA voor de financiering van bepaalde sociale maatregelen (bv. sociale tegemoetkoming voor afnemers met een BVT-statuut).

3.
De “reële kostprijs van water” wordt in de kaderordonnantie Water gedefinieerd als “alle kosten van de waterdiensten die moeten worden geïdentificeerd om rekening te kunnen houden met het beginsel van terugwinning van de kosten”.
Ter herinnering: voorheen werd de reële kostprijs a posteriori berekend op basis van de door de operatoren gemelde historische kosten en was er geen rechtstreeks verband tussen die reële kostprijs en de door de regering goedgekeurde tarieven. De huidige controle van de waterprijs in het Brussels Gewest is gebaseerd op tariefmethodologieën waarbij de tarieven worden vastgesteld op basis van ramingen van de kosten die door de operatoren zullen worden gedragen.
Daarnaast wordt in de kaderordonnantie Water van 20 oktober 2006 bepaald dat “de tariefmethodologie moet toelaten om de reële kostprijs van het water te bepalen, dat wil zeggen op efficiënte wijze alle kosten te dekken die noodzakelijk of efficiënt zijn voor de uitvoering van de opdrachten van de wateroperatoren met naleving van hun wettelijke of regelgevende verplichtingen en onverminderd een eventuele financiële participatie van het Gewest, en op die manier het beginsel toe te passen van kostenterugwinning van waterdiensten, inclusief milieukosten en kosten van de hulpbronnen.”
De tariefmethodologieën (VIVAQUA en Hydria) bevatten de regels om te voldoen aan de richtsnoeren van de kaderordonnantie Water. In overeenstemming met de methodologie dienen de operatoren hun tariefvoorstellen in, in voorkomend geval met inbegrip van de toegekende subsidies. Die tariefmethodologieën gaan vergezeld van een bestand van het type ‘geavanceerde Excel’ waarmee alle boekhoudkundige/financiële/technische gegevens van de wateroperatoren kunnen worden gerapporteerd.
Op basis daarvan (i) controleert BRUGEL de kosten/inkomsten van de operatoren en analyseert hij de verschillen (de zogenaamde tariefsaldi) tussen de tariefbudgetten en de reële kosten en (ii) ziet BRUGEL erop toe dat het beginsel van kostenterugwinning van waterdiensten wordt nageleefd.
De door BRUGEL toegepaste tariefmethodologieën en de controle die hij uitoefent, vereisten een globale herziening van de analytische boekhouding van zowel Hydria als VIVAQUA om over een rapporteringstool te beschikken. Dus ja, de kosten van waterdiensten zijn aanwijsbaar.
4.
De twee financieringsbronnen voor de kosten van het watergebruik zijn duidelijk omschreven in de kaderordonnantie Water waarin het volgende wordt bepaald: “De reële kostprijs van het watergebruik wordt volledig gedekt door twee bronnen van financiering: enerzijds de prijs van het water die wordt gefactureerd aan de gebruikers en anderzijds een financiële participatie van het Gewest.”

Zoals al gezegd heeft BRUGEL een objectieve kijk op de kosten die de wateroperatoren dragen en moeten dragen.
5.
De diensten in verband met het watergebruik omvatten zowel de drinkwatervoorziening als de sanering van afvalwater.


Op het niveau van VIVAQUA is sinds 2022 geen enkele gewestelijke tegemoetkoming toegekend. Met uitzondering van de dekking van de kosten in verband met de toekenning van de sociale tegemoetkoming sinds 2022, waarvoor een gewestelijke subsidie van ongeveer 12 miljoen euro per jaar geldt. Daarvoor geldt een specifieke controleprocedure.

Op het niveau van Hydria is het aandeel van de gewestelijke tegemoetkoming voor de financiering opgenomen in het beheerscontract tussen de wateroperator en de regering.

De werkelijke cijfers voor 2022 zijn nog niet beschikbaar, maar
de analyse van de tariefvoorstellen van de operatoren voor 2022 geeft een eerste overzicht.


Samengevat en als orde van grootte:
- Totale kosten van Hydria: +/- 78,1 miljoen euro
- Totale kosten van VIVAQUA: +/- 261,9 miljoen euro (zonder de factuur van Hydria aan VIVAQUA)
- Totale kosten voor de operatoren: +/- 340 miljoen euro
- Voor de tarieven in rekening te brengen bedragen: +/- 240,6 miljoen euro (+ 19 miljoen euro)
- Bedrag van de gewestelijke subsidie: +/- 36,4 miljoen euro
- Andere inkomsten: +/- 62,9 miljoen euro

- Bovendien draagt de aan Vivaqua toegekende subsidie van 12 miljoen euro om een deel van de waterrekening van huishoudens met een BVT-statuut te financieren, indirect bij tot de inkomsten van de sector.


De gewestelijke subsidie waarin wordt voorzien in het beheerscontract bedraagt 36,4 miljoen euro in 2022 voor Hydria. Het aandeel van de subsidie in de totale kosten van de watersector bedraagt ongeveer 10%.

De andere inkomsten zijn afkomstig van de dekking van de kosten door Aquafin (+/- 8,2 miljoen euro per jaar), de opbrengsten van de groenestroomcertificaten en de verkoop van water aan andere operatoren (+/- 40 miljoen euro).

Naast de te dekken kosten dekken de tarieven een extra bedrag (in de door BRUGEL vastgestelde methodologie ‘toegelaten financieringsmarge’ genoemd). Die door de tarieven gefinancierde extra marge (+/- 19 miljoen euro) is aanwezig om de zelffinanciering van de operatoren te verbeteren en te voldoen aan de door de Europese Investeringsbank (EIB) opgelegde ratio (ongeveer 17,2 miljoen euro in 2022 in het oorspronkelijke voorstel van VIVAQUA en 1,8 miljoen euro voor Hydria).

Daarnaast lanceert Leefmilieu Brussel momenteel een studie om een deel van de financiering van het saneringsnet niet alleen te baseren op het drinkwaterverbruik, maar ook op de hoeveelheid regenwater die in het riool wordt geloosd. Doel is de mogelijkheden te onderzoeken om de toepassing van het principe ‘de vervuiler betaalt’ te verfijnen.