Schriftelijke vraag betreffende de financiële gevolgen van de afschaffing van de vrijstelling van de onroerende voorheffing voor niet-erkende onderwijsinstellingen
- Indiener(s)
- Emmanuel De Bock
- aan
- Sven Gatz, Minister van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering, belast met Financiën, Begroting, Openbaar Ambt, de Promotie van Meertaligheid en van het Imago van Brussel (Vragen nr 676)
Datum ontvangst: 22/11/2023 | Datum publicatie: 19/01/2024 | ||
Zittingsperiode: 19/24 | Zitting: 23/24 | Datum antwoord: 18/12/2023 |
Datum | behandeling van het stuk | Indiener(s) | Referentie | Blz. |
24/11/2023 | Ontvankelijk | Uitgebreid Bureau van het Parlement |
Vraag | De niet-gesubsidieerde onderwijsinstellingen zijn al belastbaar en belast sinds het aanslagjaar 2018, als gevolg van artikel 12 van de ordonnantie van 23 november 2017 houdende wetgevende aanpassingen met het oog op de overname van de dienst onroerende voorheffing door het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. |
Antwoord | In antwoord op deze vragen, kan ik de geachte Volksvertegenwoordiger het volgende mededelen. Zoals reeds meegedeeld in het antwoord op uw vorige vraag (nr. 657), zijn er geen andere gevallen gekend van belastingplichtigen die in hun bezwaar een discriminatoire behandeling tussen gesubsidieerd en niet-gesubsidieerd onderwijs aanvoeren. Brussel Fiscaliteit geeft voorts aan dat zij niet beschikt over statistieken die een indicatie kunnen geven van de de-lokalisatie dan wel stopzetting van de activiteiten van niet-erkende onderwijsinstellingen als gevolg van de afschaffing van deze vrijstelling in 2018. Een inschatting van de budgettaire impact kan dan ook niet worden gemaakt. |