Logo Parlement Buxellois

Schriftelijke vraag betreffende de ontwikkeling van een industrieel erfgoedkadaster.

Indiener(s)
Bianca Debaets
aan
Pascal Smet, Staatssecretaris van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, bevoegd voor Stedenbouw en Erfgoed, Europese en Internationale Betrekkingen, Buitenlandse Handel en Brandbestrijding en Dringende Medische Hulp (Vragen nr 81)

 
Datum ontvangst: 03/02/2020 Datum publicatie: 10/03/2020
Zittingsperiode: 19/24 Zitting: 19/20 Datum antwoord: 03/03/2020
 
Datum behandeling van het stuk Indiener(s) Referentie Blz.
05/02/2020 Ontvankelijk p.m.
 
Vraag    Vorige week lanceerde het Waals-Gewest een inventaris van bedreigd industrieel patrimonium. Meer dan 4.000 gebouwen in Wallonië zijn bedreigd, zij het door sloop of herbestemming. Meteen liet de minister ook wel verstaan dat zij niet over de middelen beschikt om alles te beschermen.
Hun opzet is, om op basis van hun industrieel erfgoedkadaster, een shortlist te kunnen maken van welk erfgoed in welke mate: historische, archeologische, architecturale, wetenschappelijke, artistieke, sociale, esthetische, urbanistieke of landschapskundige interessante elementen bezit. Ook elementen als authenticiteit, integriteit en representativiteit worden mee in rekening genomen. Op basis van deze weging zullen zij dan beslissingen kunnen nemen inzake de inspanningen die zij vooropstellen inzake conservatie.
Brussel kent ook enorme schatten aan industrieel erfgoed. In december werd er nog een goederenkraan uit 1952 van de linkeroever naar de rechteroever van het kanaal gebracht. Een opmerkelijk feit, ware het niet dat dit een kraan was die na de Tweede Wereldoorlog met geld van het Marshallplan werd gebouwd. Het Wiels museum, de Tour & Taxis en de opening van Kanal tonen dat het implementeren van een visie omtrent industrieel erfgoed van enorme waarde voor de stad is.
Het Brussels Regeerakkoord neemt ook bepaalde commitments inzake patrimonium: “Het beleid voor de bescherming en restauratie van het Brussels erfgoed en de verwezenlijking en regelmatige bijwerking van inventarissen en atlassen om het onroerend, roerend en immaterieel erfgoed te identificeren en te bestuderen, zullen voortgezet worden.”
Daarnaast neemt de Regering zich ook voor de beschermde gebouwen te betrekken bij de gewestelijke inspanningen om de milieu-impact van de Brusselse gebouwen te verminderen. Hiertoe zullen zij stappen nemen om de eigenaars bij te staan in dit traject.


Vandaar dat ik u graag volgende vragen stel:
- Zijn er reeds stappen gezet voor de opmaak van een kadaster van het industrieel erfgoed? Indien dit het geval is, wanneer stelt u deze inventaris van het onroerend industrieel erfgoed voor? Indien dit niet het geval is: bent u bereid het nut en de noodzaak van een dergelijk kadaster te onderzoeken? Hebt u hiertoe contact opgenomen met uw Waalse collega?
- Hoeveel gebouwen zijn er vandaag beschermd binnen het Brussels gewest met een industrieel erfgoed karakter? Wanneer werd deze lijst voor het laatst bijgewerkt? Hoeveel gebouwen komen er verder in aanmerking opgenomen te worden in deze lijst?
- Welke stappen zijn er gezet, naar analogie met de plannen van het Waalse gewest, om de industriële erfgoedschatten in het Brusselse te redden van de sloop of verkommering? Welke industriële erfgoedmonumenten vindt de administratie noodzakelijk in het kader van de ontsluiting en het behoud voor de geschiedenis op korte termijn te redden? Op basis van welke indicatoren heeft de bevoegde administratie deze beslissing genomen? Zijn er in die lijst sites die tot vandaag nog (dagelijks) gebruikt worden?
- Hebt u reeds in kaart gebracht welke sites die in privé-eigendom zijn u wilt gaan benaderen voor de renovatie van het waardevol onroerend patrimonium in hun bezit? Welk budget wordt uitgetrokken dat deze tegemoetkoming van de Brusselse Regering moet dekken? Hoeveel bedraagt deze betoelaging?
- Een prioriteit in uw erfgoedbeleid is de energie-efficiëntie: waar legt u de klemtoon voor de vermindering van de milieu-impact van het industriële erfgoed? Hebt u een stappenplan en een tijdsschema waarop u deze doelen wilt bereiken? Zijn er evaluatiemechanismes ingebouwd voor de vermindering van de milieu-impact?
- Wat zijn de verdere plannen om de Brusselse rijkdom aan industrieel erfgoed te herwaarderen en te valoriseren voor het grote publiek om deze onderbelichte kant van onze gedeelde geschiedenis onder de aandacht te brengen? Wat zijn hier de klemtonen en welke stappen zijn hier reeds gezet? Bent u hiervoor in overleg met gidsenverenigingen of andere betrokken diensten of organisaties om de nodige en terechte aandacht voor dit erfgoed bekend te maken? Welk budget is hiervoor voorzien?
 
 
Antwoord    Van 1974 tot 1976, om tegemoet te komen aan het gebrek aan een algemene inventaris van het erfgoed in het Brussels Gewest, werd de vzw Sint-Lukasarchief belast met het opstellen van een urgentie-inventaris van het stedelijk en bouwkundig erfgoed van Brussel. Deze analytische pre-inventaris, opgesteld om tegemoet te komen aan een dringende behoefte, biedt het Gewest voor het eerst een algemeen overzicht van zijn erfgoed, hoewel de inventaris hoofdzakelijk beperkt blijft tot architectuur uit de 19e eeuw. Om de inventaris te vervolledigen en specifieker te maken, bestellen de overheidsinstanties vanaf de jaren 1980 verschillende thematische inventarissen, waaronder deze gericht op industriële architectuur.

De visuele inventaris van het industriële erfgoed, opgesteld tussen 1980 en 1982 door de vzw Archives d’Architecture Moderne (AAM), biedt een architecturale beschrijving van industriële gebouwen die van vóór 1940 dateren. De selectie van gebouwen vloeit voort uit een veldonderzoek aangevuld met onderzoek van bibliografische en archiefbronnen.

De gebouwen in de inventaris zijn geselecteerd volgens hun ouderdom en de industriële typologie of nijverheidsarchitectuur. Industriële locaties (al dan niet gebouwen) die een rol speelden in de evolutie van de arbeid in Brussel omwille van wat er geproduceerd werd, de uitrusting, technieken of werkomstandigheden, werden ook in acht genomen. In het algemeen wordt de visuele informatie aangevuld met een omschrijving van de historische machines en productieprocessen.

Gebouwen die dateren van na 1940 zijn niet opgenomen in deze inventaris, net als gebouwen die sterk gewijzigd en niet meer identificeerbaar zijn door opeenvolgende wijzigingen. In de bijlagen biedt deze thematische inventaris verder een uitzonderlijk overzicht van verdwenen gebouwen die een belangrijke invloed hebben gehad op de stedelijke structuur of die omwille van hun historische of sociale belang vernoemd worden in een straatnaam.
Begin jaren 1990 belast het Brussels Gewest, in het kader van de opstelling van de kaarten voor het Gewestelijk Ontwikkelingsplan (GewOP), de vzw La Fonderie met het bijwerken van de inventaris die de AAM tien jaar eerder opstelde.

De inventarisering is ditmaal gericht op en beperkt tot een reeks gebieden die bepaald zijn op basis van hun grote dichtheid aan industriële en/of bedrijfsgebouwen, en die beschikken over een opmerkelijke typologie. De selectie van onroerend goed binnen deze gebieden is gebaseerd op zes criteria: de opmerkelijke architecturale kenmerken; de staat van bewaring en het kleine aantal wijzigingen doorheen de tijd; de technische en/of historische waarde; de integratie (of gebrek daaraan) van het industriële of bedrijfsgebouw in zijn omgeving (afmetingen, industriële dichtheid van de wijk enz.); het belang van de onderneming binnen de gemeente of de wijk; het risico wat betreft de toekomst van een onroerend goed waarvan erfgoedkundige waarde wordt vermoed en waarvan de architecturale kwaliteit is vastgesteld.

De prioritaire gebieden die in het kader van deze bijwerking zijn vastgesteld, zijn eveneens opgenomen in het Gewestelijk OntwikkelingsPlan met de stedelijke gebieden gedefinieerd in het kader van de bijwerking van de urgentie-inventaris van 1974-1976 (de zgn. perimeters van culturele, historische of esthetische waarde of voor stadsverfraaiing - PCHEWS).

In 2011 wordt de gids
Brussel, in de voetsporen van de bouwkundige ingenieurs uitgegeven, gekoppeld aan een tentoonstelling in het CIVA, Brussel, een sterk staaltje van engineering. De ingenieurskunstwerken hebben evidente raakvlakken met het industrieel erfgoed, wat dan ook wordt verwerkt in de integrale inventaris van het bouwkundig erfgoed.
Tussen 2014 en 2016 actualiseert de Directie voor Monumenten en Landschappen (nu DCE) de inventaris van het bouwkundig erfgoed op het niveau van het Gewest ter voorbereiding van een gebiedsdekkende bouwkundige inventaris om die in de toekomst wettelijk vast te leggen. Alle thematische inventarissen worden integraal geïntegreerd in een databank, de gebouwen die er deel van uit maken werden ter plaatse geverifieerd inzake adres en hun bouwfysische toestand. Afgebroken gebouwen worden uiteraard geschrapt, gebouwen die ondertussen werden verbouwd en/of verminkt werden eveneens geschrapt. Het resultaat van deze actualisatiecampagne kan worden geraadpleegd op
www.irismonument.be. Deze website bevat dus het bouwkundig erfgoed van het Gewest met inbegrip van het industriële erfgoed.

In 2019 ondertekent de DCE een overeenkomst met de vzw BrusselFabriek met als doel diepgaand onderzoek te verrichten op specifieke industriële sites waarvan het potentieel inzake stedelijke ontwikkeling kan worden aangetoond. Deze overeenkomst zal in 2020/2021 mogelijk verder worden gezet volgens dezelfde principes.

Hoewel de administratie (van het erfgoed) en de Koninklijke Commissie voor Monumenten en Landschappen al sinds 1974 de bescherming van de Loodtoren in de Kruitmolenstraat voorstellen, is het wachten tot in 1984 vooraleer deze eerste bescherming van het industrieel erfgoed een feit is. Enkele instellingen van vrijwaringen en vrijwaringen zelf volgen in de jaren 1980. In het algemeen omdat deze sites verlaten zijn, in slechte staat of bedreigd worden door afbraak. Dat is het geval voor de Grote sluis aan de Poincarélaan in Anderlecht, de Gashouder aan de Fuchsiastraat in Molenbeek en de Brouwerij Wielemans aan de Van Volxemlaan in Vorst.

De grootste impuls voor de vrijwaring van het industrieel erfgoed was echter het gevolg van de in 1992 door het Gewest bestelde actualisatie van de inventaris van de AAM met een selectie van 148 goederen die ter vrijwaring voorgesteld werden. Als gevolg van dit werk werd een belangrijke vrijwaringscampagne opgestart in 1995. Meer dan de helft van het industriële erfgoed werd in het verlengde van de campagne en tot in het begin van de jaren 2000 gevrijwaard. Met uitzondering van een campagne voor de bescherming van tramwachthuisjes waren de vrijwaringen die daarop volgden eerder punctueel.
De definitie van het industriële erfgoed kan zeer ruim worden opgevat, waarbij soms ook het erfgoed met een sociaal belang of gebouwen die typische constructieve elementen uit de industriële architectuur gebruiken opgenomen worden.
Als we dit beperken tot vier grote categorieën: de productiesites of deze voor de transformatie van primaire materialen of energie, zoals de drukkerij van de Presse Socialiste in de Zandstraat en St-Laurensstraat in Brussel en de hemdenfabriek Coster en Clément aan de Gentsesteenweg in Molenbeek, de stockageruimten zoals de opslagruimte van de Tabaksfabrikant Ajja aan de Vandermalenstraat in Molenbeek, de transportinfrastructuur zoals het station Vorst-Zuid en de ‘leef’ruimten direct verbonden met een industriële activiteit zoals de Familistère Godin aan de Werkhuizenkaai in Brussel, werden een 80-tal sites gevrijwaard. De laatste vrijwaring van industrieel erfgoed dateert van 2015 met de bescherming van het eerste station van Etterbeek. Daarna werden nog twee gebouwen die deel uitmaken van het industrieel erfgoed beschermd, die waren echter al ingeschreven op de bewaarlijst. Het betreft het voormalig onderstation van de elektriciteitscentrale aan de Slachthuislaan in Brussel (2016) en de Magnéto Belge aan de Marconistraat in Vorst (2017).



Met betrekking tot het gevrijwaarde erfgoed is er een globale lijst met goederen die bedreigd worden. Deze lijst op zich brengt al onder de aandacht dat er voor bepaalde delen van het erfgoed vastgesteld is dat er van verkommering sprake is. Met betrekking tot het industrieel erfgoed is dit bijvoorbeeld het geval voor de Brouwerij Atlas aan de Vrij Onderzoekstraat in Anderlecht, de Etablissements Absalom in de Van Arteveldestraat 70 in Brussel, het station van Etterbeek en la Fonderie aan de Ransfortstraat 27. Zoals blijkt uit de voorgaande voorbeelden worden sommige sites nog gebruikt.

Naast de aandacht voor het wettelijk gevrijwaarde industriële erfgoed is er eveneens een bijzondere aandacht voor de sites en gebouwen die opgenomen zijn in de inventaris. De inventaris bevat de gebouwen die een erfgoedwaarde hebben en die dan ook a priori bewaard dienen te worden. In het kader van de aanvragen tot stedenbouwkundige vergunningen, en vooral bij aanvragen tot sloop wordt in eerste instantie een erfgoedrapport opgemaakt door de DCE om de waarde van de site in kaart te brengen. Die omvat een situering en korte beschrijving van het goed, een korte historische schets en een erfgoedkundige waardebepaling. Aangezien het industrieel erfgoed vaak onderhevig is aan een continue wijziging van het gebouwde, wordt in de erfgoedstudies vastgelegd welke delen van een site behouden dienen te worden in het kader van een rehabilitatie of hergebruik van een site.
Het kan hierbij gaan om sites die momenteel nog gebruikt worden of om sites die leeg staan en die men wil herbestemmen.
De hierboven genoemde overeenkomst met BrusselFabriek dient ook ter versterking van de DCE die dus regelmatig wordt geconsulteerd door instanties zoals Urban Stedenbouw, perspective.brussels, het MSI, de bMa, enz. om erfgoedanalyses op maat te maken.

De DCE benadert eigenaars van de goederen die in de lijst met bedreigd erfgoed opgenomen zijn, dit om in eerste instantie op een constructieve manier het erfgoed in ere te herstellen en een positieve evolutie met betrekking tot de staat van het erfgoed te bewerkstelligen.
Men kan in latere instantie ook gebruik maken van de mogelijkheid om overtredingen vast te stellen. Het slecht onderhouden van gevrijwaard erfgoed vormt immers een overtreding.

Met betrekking tot het erfgoed dat opgenomen is in de inventaris van het onroerend erfgoed, gelden dezelfde regels met betrekking tot de energieprestatie als voor alle andere goederen: ze zijn onderworpen aan de energieprestatie van gebouwen (EPB).

Voor wat het betreft het wettelijk gevrijwaard erfgoed dient opgemerkt te worden dat het industriële erfgoed in hoofdzaak ingeschreven is in de bewaarlijst en niet beschermd. Deze vorm van vrijwaring die we ‘lichter’ zouden kunnen noemen laat toe meer ingrepen toe op dit erfgoed. Dat zorgt ervoor dat het gemakkelijker is erop toe te zien dat ook de energieprestaties van dergelijke gebouwen verbeterd worden.
Het industrieel erfgoed werd in het verleden al regelmatig belicht en onder de aandacht van het grote publiek gebracht. Dat is onder meer het geval in de publicatie die uitgegeven wordt door Brussel Stedenbouw en Erfgoed: Erfgoed Brussel. Dat was bijvoorbeeld het geval in het nummer van november 2018 met een dossier over de industriële architectuur of in het meer recente nummer van april 2019 met een dossier over beton, met daarin een aantal artikels over het industrieel erfgoed.

In september 2015 vonden Open Monumentendagen plaats met als onderwerp Ateliers, fabrieken en bureaus. Dat was uiteraard het moment bij uitstek waarop het grote publiek de mogelijkheid had ons industrieel erfgoed te (her)ontdekken. Ter gelegenheid hiervan werd een special uitgegeven van het tijdschrift Erfgoed Brussel met hetzelfde onderwerp.