Logo Parlement Buxellois

Schriftelijke vraag betreffende de verklaringen betreffende het restrictieve karakter van de Richtplannen van aanleg (RPA's) wat de maximale hoogte van de gebouwen betreft.

Indiener(s)
Gaëtan Van Goidsenhoven
aan
Rudi Vervoort, Minister-President van de Brusselse Hoofdstedelijke regering, belast met Territoriale Ontwikkeling en Stadsvernieuwing, Toerisme, de Promotie van het Imago van Brussel en Biculturele Zaken van gewestelijk Belang (Vragen nr 161)

 
Datum ontvangst: 02/03/2020 Datum publicatie: 03/06/2020
Zittingsperiode: 19/24 Zitting: 19/20 Datum antwoord: 02/06/2020
 
Datum behandeling van het stuk Indiener(s) Referentie Blz.
13/03/2020 Verwijzing commissie Territoriale Ontwikkeling p.m.
13/03/2020 Ontvankelijk Uitgebreid Bureau van het Parlement
 
Vraag    Op 25_februari 2020 wijdde Le Soir een heel dossier aan projecten uit richtplannen van aanleg (RPA).

Een van de vele kritieken op die verschillende projecten komt van de koepel van buurtcomités, die stelt dat zo'n RPA eerder dereguleert dan reglementeert: het is bedoeld om zowel het gewest als de vastgoedontwikkelaars een zo groot mogelijke vrijheid te geven.

Voor de maximale hoogte van gebouwen bieden de richtplannen van aanleg een kader, al gaat het hier louter om een stedenbouwkundige visie, die vervolgens nog geval per geval concreet moet worden bekeken met het oog op de vergunningsaanvragen. Omwonenden vrezen echter dat zo'n ruim kader zal aanzetten tot bouwen in de hoogte, tot ver boven de maximale hoogte die bepaald is in de andere stedenbouwkundige instrumenten.

Mijnheer de minister-president, u beantwoordde die vrees door stellig te zeggen dat "iedereen zich op dat vlak vergist." De RPA's zouden zelfs restrictiever zijn dan de nu geldende clausules. Daarin wordt namelijk bepaald dat woningeigenaren hun vloeroppervlakte elke 20 jaar met 20% mogen uitbreiden. U gaat er dus van uit dat de eigenaren volgens de klassieke stedenbouwkundige verordeningen méér kunnen vragen dan wat er in de RPA's wordt bepaald.

Ik had graag wat meer uitleg bij die verklaringen.

Als u praat over de 'huidige bepalingen', verwijst u vermoedelijk naar het Gewestelijk Bestemmingsplan (GBP), de Gewestelijke Stedenbouwkundige Verordening (RRU) en eventuele Gezoneerde Gewestelijke Stedenbouwkundige Verordeningen (RRUZ), die voorschriften bevatten over bouwvolumes, hoogtes, rooilijnen en de vloer-terreinindex (V/T).

-_Bedoelt u daadwerkelijk die instrumenten?

-_Kunt u daarover meer uitleg verschaffen?

-_Hoe rechtvaardigt u dat aan eigenaren een grotere maximale hoogte kan worden toegestaan op basis van de klassieke stedenbouwkundige regels dan op basis van een RPA?
 
 
Antwoord    Vooraf kom ik graag kort terug op de kritiek die stelt dat het RPA een dereguleringsinstrument is omdat hiermee van bestaande wetgevingen afgeweken kan worden. Ik wil er toch aan herinneren dat het concept van de afwijkende BBP’s al jarenlang bestaat en dat dit niemand meer lijkt te storen … En dat deze mogelijkheid onlangs nog gebruikt is door de gemeente Anderlecht (Biestebroek) om afwijkingen toe te staan op de bouwhoogten die door de GSV worden vastgelegd.

Wat de GSV en het ontwerp van RPA WET betreft, zouden de bestaande regels voor geïsoleerde gebouwen minder beperkend zijn, want voor interpretatie vatbaar, dan wanneer absolute bouwhoogten worden vastgelegd door middel van regelgevende voorschriften waarvan onmogelijk kan worden afgeweken.

Wat het restrictieve karakter van de RPA betreft in verhouding tot de bestaande regelgeving houd ik het bij mijn stelling, dat het niet ging om de bouwhoogte maar wel over de dichtheid. Het klopt inderdaad dat in bepaalde gebieden waarvoor een ontwerp-RPA wordt uitgewerkt, de toepassing van een vergroting van de door het GBP toegestane vloeroppervlakte op basis van de vrijwaringsbepaling op termijn zou leiden tot een hogere dichtheid dan door het ontwerp-RPA toegestaan. Zo werd bijvoorbeeld bij Mediapark in het MER geobjectiveerd dat een scenario dat 40% van de site niet bebouwbaar maakt, zonder wijziging van de regelgeving eveneens zou leiden tot een hogere dichtheid dan toegestaan door het ontwerp-RPA.

Dit betreft meer bepaald het feit dat de wijziging van een bepaald aandeel van de huidige bebouwbare zones tot open ruimten de totale bebouwbare oppervlakte, zoals deze door de geldende regelgeving wordt toegestaan, vermindert.

Een aantal ontwerp-RPA wijzigen administratiegebieden, spoorweggebieden of gemengde gebieden van het GBP in parkgebied, wat het aandeel bebouwbare ruimten aanzienlijk doet afnemen.

Een ander voorbeeld: het ontwerp-RPA « Josaphat » dekt een oppervlakte van ongeveer 33,5 ha. De site staat momenteel in het GBP aangeduid als bebouwbare zone. Het programma van GGB nr. 13 met betrekking tot het Josaphatstation bepaalt dat de oppervlakte voor groene ruimten niet kleiner mag zijn dan 1ha, exclusief de groene ruimten die verband houden met de wegen. Met dit ontwerp-RPA toont de Regering zich extreem ambitieus aangezien het bestemmingsplan van het RPA reglementair een totaal aantal groene ruimten waarborgt van ongeveer 6,8 hectare. En ook het RPA « Kazernes » schrijft ongeveer 2000 m² groene ruimte in zijn verordenend luik in.

In het PAD « Weststation » is ongeveer 3,7 ha aan groene ruimten verplicht (3 ha park, 0,7 ha ruimte voorbehouden voor biodiversiteit). Vandaag verplicht het GGB van het GBP slechts tot 1 ha groene ruimten. Het ontwerp-RPA doet de minimale reglementaire groenoppervlakte dus toenemen van 1 tot 3,7 ha. Dit stemt overeen met +/- 40% van de ontwikkelbare oppervlakte van de site.

De meerwaarde waar de RPA voor zorgen, is dus het gevolg van de inplantingsvoorwaarden van grote projecten binnen het spanningsveld tussen compactheid en kwaliteit van de groene ruimten in wisselwerking met de vereiste stedelijke waarden zoals de functionele mix, de verhouding tot de openbare ruimte, een mobiliteitsaanbod… De benadering beperken tot enkel de bouwhoogte of de dichtheid van een huizenblok is onvoldoende om de kwaliteit van een wijkproject te beoordelen.