Logo Parlement Buxellois

Schriftelijke vraag betreffende de hervorming van de geloofsgemeenschappen.

Indiener(s)
Bianca Debaets
aan
Rudi Vervoort, Minister-President van de Brusselse Hoofdstedelijke regering, belast met Territoriale Ontwikkeling en Stadsvernieuwing, Toerisme, de Promotie van het Imago van Brussel en Biculturele Zaken van gewestelijk Belang (Vragen nr 196)

 
Datum ontvangst: 02/03/2020 Datum publicatie: 25/05/2020
Zittingsperiode: 19/24 Zitting: 19/20 Datum antwoord: 19/05/2020
 
Datum behandeling van het stuk Indiener(s) Referentie Blz.
13/03/2020 Ontvankelijk Uitgebreid Bureau van het Parlement
 
Vraag    Vorige week werd via de pers bekend gemaakt dat de Brusselse regering de financiering van de erediensten wil hervormen. 

Concreet wil deze Brusselse regering :

a) de financiering van de geloofsgemeenschappen overhevelen naar het regionale niveau en niet meer de gemeenten niet langer financieel laten tussenkomen;

b) de financiering ook beperken tot 30 %.

Hierover heb ik de volgende vragen:

1) Kunt u ons meedelen of u dit ontwerp vooraf had voorgelegd met vertegenwoordigers van verschillende erkende erediensten? Zo ja, wanneer en hoe vaak werd er een overleg georganiseerd? Hoe evalueren zij dit ontwerp en welke aanpassingen vragen zij te doen aan het ontwerp? In hoeverre bent u bereid deze vragen te onderzoeken? 

2) Bent u akkoord dat deze belangrijke hervorming gedragen moet zijn, ook door de betrokken geloofsgemeenschappen zelf?

3) Kunt u meedelen waarom deze regering zeer gehaast lijkt te zijn met deze hervorming: in hoeverre is de financiering van de erediensten problematisch voor de gemeentebegroting ? Mag ik weten per gemeente wat hun bijdragen waren aan de geloofsgemeenschappen? 

4) Heeft u een simulatie gemaakt van dit ontwerp wat de concrete financiële gevolgen zullen zijn voor de geloofsgemeenschappen: zo ja, kunt u de resultaten hiervan meedelen? Zo neen, waarom nog niet en wanneer staat dit gepland?
 
 
Antwoord    De tekst van het voorontwerp van ordonnantie en de richtlijnen ervan werden in 2018 voorgesteld aan de representatieve organen van de zes erkende erediensten. Sommige hebben opmerkingen geformuleerd, waarmee in de mate van het mogelijke rekening is gehouden.

Het is uiteraard belangrijk dat de representatieve organen achter deze ambitieuze hervorming staan. Daarom zijn de financiering van en de controle op de instellingen die belast zijn met het beheer van de materiële belangen van de plaatselijke geloofsgemeenschappen in de ontwerptekst zodanig geregeld dat de gefinancierde instellingen een maximale autonomie hebben. De gedeeltelijke financiële autonomie waarnaar u verwijst, komt daaruit voort. Overigens wordt de eis om financieel autonoom te zijn soepeler toegepast wanneer instellingen die belast zijn met het beheer van de materiële belangen van de plaatselijke geloofsgemeenschappen ervoor gekozen hebben om zich te verenigen. Zo kan een vereniging van minstens drie instellingen aanspraak maken op 40% financiering van haar gewone uitgaven. Dat verhoogde percentage geldt ook voor de instelling die belast is met het beheer van het door het representatief orgaan gekozen symbolische gebouw voor de eredienst, zonder dat die instelling verenigd moet zijn met een andere.

De huidige regelgeving dateert nog van de tijd van Napoleon. De weldoordachte ontwerpordonnantie past die regelgeving aan, zodat ze nauwer aansluit bij de sterk geëvolueerde realiteit. De andere twee gewesten hebben in dat verband al nieuwe wetgeving uitgevaardigd. Destijds was het nodig om de gebiedsomschrijvingen per gemeente te definiëren, omdat men nog te voet naar de kerk moest gaan. Die noodzaak is vandaag duidelijk achterhaald. Ten tijde van Napoleon was de katholieke eredienst trouwens zowat de enige die beleden werd. Ook dat gegeven stemt niet meer overeen met de werkelijkheid.

Een van de gevolgen van de hervorming is inderdaad dat de last van de financiering van een groot aantal instellingen verschuift van de gemeenten naar het gewest. Die verschuiving is niet doorgevoerd om de druk op de gemeentefinanciën te verlichten, maar wel vanuit een streven naar een strikt gelijke behandeling enerzijds en een administratieve vereenvoudiging anderzijds. Zoals eerder gezegd, stemt ook dat overeen met de huidige realiteit. Door de financiering over te hevelen naar het gewest, kan namelijk het volledige gewestelijke grondgebied gedefinieerd worden als gebiedsomschrijving van elke erkende instelling.

Het is moeilijk om een simulatie te maken, omdat de berekeningswijze teveel verschilt van het huidige systeem. De meeste instellingen worden momenteel gefinancierd door de gemeenten. De cijfers van de gemeentelijke tegemoetkomingen lopen zeer sterk uiteen. Sommige instellingen vragen een financiële tegemoetkoming van de overheid die kan oplopen tot 90% van hun gewone uitgaven, terwijl andere er helemaal geen vragen. Ik wil er echter aan herinneren dat het de bedoeling is om de plaatselijke geloofsgemeenschappen ertoe aan te zetten blijk te geven van solidariteit.

Vandaag wordt al gemiddeld 30 tot 40% van de gewone uitgaven van de erkende erediensten ten laste genomen. Die vork is doelbewust behouden om te vermijden dat er problemen zouden rijzen. Daarnaast stellen we vast dat de tenlasteneming door de overheid sinds enkele jaren gestaag toeneemt. Vandaar dat een gecontroleerder gebruik van de publieke gelden door de overheid noodzakelijk is.

Een van de doelstellingen van deze hervorming, die verband houdt met goed bestuur, bestaat er dus niet in om te besparen, maar wel om de financiële impact voor de overheid vooraf beter onder controle te houden. Die impact zal voortaan veel beter in te schatten zijn, omdat het gewest die zal voorberekenen en begroten wanneer het de budgetten voor de erkende instellingen goedkeurt. De impact zal afhangen van de daadwerkelijke solidariteit tussen de instellingen en van de mate waarin zij zich kunnen verenigen, zoals hierboven al aangehaald (op die manier wordt het verschil tussen de instellingen die een tegemoetkoming van 90% vroegen en degene die er geen vroegen, gelijkgetrokken).