Logo Parlement Buxellois

Schriftelijke vraag betreffende het aantal overbevolkte woningen in het Brussels Gewest.

Indiener(s)
Bertin Mampaka Mankamba
aan
Nawal Ben Hamou, Staatssecretaris van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest bevoegd voor Huisvesting en Gelijke kansen (Vragen nr 661)

 
Datum ontvangst: 12/07/2021 Datum publicatie: 21/09/2021
Zittingsperiode: 19/24 Zitting: 20/21 Datum antwoord: 10/09/2021
 
Datum behandeling van het stuk Indiener(s) Referentie Blz.
15/07/2021 Ontvankelijk p.m.
 
Vraag   

Mevrouw de staatssecretaris, volgens de studie van het Observatorium voor Gezondheid en Welzijn van Brussel-Hoofdstad woont 26% van de Brusselaars in een "overbevolkte woning". Deze barometer onderstreept ook dat een op de vier huishoudens in een aftandse woning woont (met vocht, verrotting). De covid-19- pandemie heeft de gevolgen van deze ongelijkheden alleen maar vergroot.

In de algemene beleidsverklaring heeft uw regering evenwel aangekondigd dat;  "Het Gewest dient een ambitieus en voluntaristisch huisvestings- en stadsvernieuwingsbeleid te voeren door middel van : – Een noodplan voor het sociale huisvestingsbeleid; – Een ondersteunend beleid voor de kwaliteit en de toegankelijkheid van de huurmarkt; – Een stadsvernieuwingsbeleid waarin de wijk centraal staat; – Een vernieuwend eigendomsverwervingsbeleid.".

Mijn vragen luiden als volgt, mevrouw de staatssecretaris:

Kunt u ons mededelen welke cijfermatige doelstellingen de regering in de helft van deze zittingsperiode heeft bereikt met betrekking tot de strijd tegen de overbevolking in de openbare huisvesting enerzijds en in de particuliere huisvesting anderzijds?

Kunt u ons, naast de barometer van de observatoria die de vraag rechtvaardigt, concreet zeggen hoeveel gezinnen door het optreden van de regering uit de klauwen van de huisjesmelkers zijn gehaald?

 
 
Antwoord    Artikel 7 van het BBHR van 26 september 1996 bepaalt dat elke OVM jaarlijks een percentage mutaties moet voorleggen met het oog op de bevordering van de aangepaste bewoning van woningen, waarbij ook kandidaat-huurders de kans krijgen om een sociale woning te bekomen.

Dit percentagevoorstel moet ter advies worden voorgelegd aan de sociaal afgevaardigde. De sociaal afgevaardigde verstrekt zijn advies aan de OVM. Vervolgens wordt het percentagevoorstel door de OVM aan mij overgemaakt om door de regering te worden gevalideerd.

Het mutatiepercentagevoorstel bevat een globaal mutatiepercentage.
Dat percentage wordt uitsluitend toegepast volgens de volgorde van prioriteit bepaald in artikel 7 van het BBHR van 26 september 1996, met name:
· met voorrang aan de huurders van bovenmatige woningen (minimum 2 overtollige slaapkamers);
· nadien aan de huurders van ondermatige woningen, in zover ze een mutatieaanvraag hebben ingediend overeenkomstig de voorwaarden vermeld in artikel 8 van het BBHR van 26 september 1996;
· tot slot voor de huurders van woningen met één slaapkamer te veel.

De OVM’s kunnen echter bijkomende prioriteitscriteria opstellen.

Het voorstel kan evenwel rekening houden met de in het kader van een herhuisvestingsplan gerealiseerde mutaties.

Bij de analyse van percentagevoorstellen wordt rekening gehouden met de volgende elementen:
· de indicatoren ‘percentage aangepaste woningen’ en ‘percentage bovenmatige woningen’ (beschermde huurders niet inbegrepen) ten opzichte van het sectorgemiddelde;
· de evolutie van het percentage aangepaste woningen;
· de gekende mutatieaanvragen volgens het betreffende woningtype (van bovenmatig/overbezet/onderbezet naar kleiner of groter);
· de afstemming tussen de typologische samenstelling van het patrimonium van de OVM en de geregistreerde mutatieaanvragen.

De tabel in bijlage herneemt het percentage, het resultaat van het mutatieplan op 31/12/2020 en de voorgestelde percentages in 2021.

Wat het optreden van de huisvestingsinspectie betreft, bepaalt artikel 4 §2 van het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 4 september 2003 tot bepaling van de elementaire verplichtingen inzake veiligheid, gezondheid en uitrusting van de woningen, het volgende:  “§ 2
. De minimale oppervlakte van de woning wordt, in functie van het aantal bewoners dat er permanent in verblijft bij het sluiten van de oorspronkelijke huurovereenkomst, als volgt vastgesteld :
- een minimale oppervlakte van 18 m² voor één persoon;
- een minimale oppervlakte van 28 m² voor twee personen;
- een minimale oppervlakte van 33 m² voor drie personen;
- een minimale oppervlakte van 37 m² voor vier personen;
- een minimale oppervlakte van 46 m² voor vijf personen;
- voor elke bijkomende persoon vanaf de zesde wordt de minimale oppervlakte telkens met 12 m² verhoogd.

(Deze minimale oppervlakte wordt teruggebracht tot 12 m² voor één persoon en tot 18 m² voor twee personen voor gemeubelde woningen en studentenwoningen.)  “

Tijdens haar inspecties stelt de DGHI vast dat 1% van de bezochte woningen in strijd is met deze bepaling. Het verschil tussen de door de DGHI vastgestelde overtredingen en de bevindingen van het Observatorium voor Gezondheid en Welzijn kan worden verklaard door het feit dat het Observatorium een andere definitie hanteert om de overbezetting van woningen te kwalificeren.

Het besluit van 4 september 2003 legt de minimumoppervlakte vast, in functie van het aantal bewoners "bij het sluiten van de oorspronkelijke huurovereenkomst". De DGHI wordt echter vaak geconfronteerd met situaties van "overbevolking” gedurende de huurovereenkomst. Een alleenstaande persoon sluit bijvoorbeeld een huurovereenkomst voor een woning die is aangepast aan zijn of haar situatie als alleenstaande - een studio of een appartement met één slaapkamer bijvoorbeeld - en krijgt vervolgens een partner en kinderen. De woning wordt dan "overbevolkt" tijdens de duur van de huurovereenkomst, zonder dat er sprake is van een inbreuk. De DGHI beschikt niet over statistieken in verband met deze overbezettingssituaties, aangezien deze wettelijk zijn toegestaan.

Wat de strijd tegen huisjesmelkers betreft, wil ik erop wijzen dat de bevoegdheden van de DGHI ter uitvoering van de Huisvestingscode niet verward mogen worden met de bevoegdheden van de rechterlijke macht. De DGHI is namelijk niet bevoegd om strafbare feiten te onderzoeken.

In het kader van haar bevoegdheden heeft de DGHI in 2019 1147 onderzoeken uitgevoerd en in 2020 721 onderzoeken.

De DGHI heeft in 2019 333 ingebrekestellingen betekend en in 2020 214.

In 2019 heeft de DGHI 313 huurverboden betekend.

In 2020 heeft de DGHI 181 huurverboden betekend.

Wanneer er een huurverbod wordt opgelegd, krijgen de huurders hulp bij herhuisvesting aangeboden in de vorm van een tegemoetkoming in de betaling van de huur en de verhuiskosten, voorkeurrechten bij de toekenning van een sociale woning en individuele sociale begeleiding.