Logo Parlement Buxellois

Schriftelijke vraag betreffende de evaluatie en de herziening van de minimumnormen inzake veiligheid, gezondheid en uitrusting.

Indiener(s)
Bertin Mampaka Mankamba
aan
Nawal Ben Hamou, Staatssecretaris van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest bevoegd voor Huisvesting en Gelijke kansen (Vragen nr 1299)

 
Datum ontvangst: 20/09/2023 Datum publicatie: 27/11/2023
Zittingsperiode: 19/24 Zitting: 23/24 Datum antwoord: 24/11/2023
 
Datum behandeling van het stuk Indiener(s) Referentie Blz.
14/11/2023 Ontvankelijk p.m.
 
Vraag    Volgens artikel 4 § 1 van de Brusselse Huisvestingscode moeten “woningen voldoen aan de onderstaande verplichtingen:
1° de verplichte elementaire veiligheid, die minimale normen omvat met betrekking tot de stabiliteit van het gebouw, de elektriciteit, het gas en de verwarming;
2° de verplichte elementaire gezondheid, die minimale normen omvat met betrekking tot de vochtigheid, de giftigheid van de materialen, de parasieten, de verlichting, de verluchting, de riolering, alsook de vorm van het gebouw inzake minimale oppervlakte, hoogte van de vertrekken en toegang tot de woning;
3° de verplichte elementaire uitrusting, die minimale normen omvat met betrekking tot het koud water, het warm water, de sanitaire installaties, de elektrische installatie, de verwarming, alsook de vereiste vooruitrusting waarop uitrustingen aangesloten kunnen worden om te koken.“

Bovendien bepaalt artikel 4, § 3, van de Brusselse Huisvestingscode dat “in het jaar dat volgt op de volledige vernieuwing van het parlement, de regering het parlement een rapport voorlegt met de evaluatie van de verplichtingen die ze heeft opgelegd en van de toepassing van de artikelen 4 tot 14.”

In de beleidsbrief bij de begroting 2022-2023 kondigde u aan dat een voorontwerp van besluit tot aanpassing van de basisvereisten inzake veiligheid, gezondheid en uitrusting in de eerste helft van 2023 aan de regering zou worden voorgelegd. Tegelijkertijd gaf u ook aan dat u een ander voorontwerp van besluit zou opstellen met het oog op de invoering van de verplichting om elke woning te voorzien van een individuele brievenbus.

In juli jongstleden deelde u ons in de commissie mee dat het evaluatieverslag niet door de regering was opgesteld, maar dat de directie Gewestelijke Huisvestingsinspectie (DGHI) elk jaar een activiteitenverslag opstelt met het aantal behandelde dossiers, het soort beslissingen en de categorieën van niet-naleving van de basisvereisten op het gebied van huisvesting. U hebt ons echter geen verdere informatie verstrekt over het evaluatieverslag, waarvan u ons in februari vertelde dat het proces goed gevorderd was en dat de documenten in de komende maanden aan de regering zouden worden voorgelegd.

Ik zou u daarom de volgende vragen willen stellen:

  • Zijn het rapport over de evaluatie van de inhoud van de basisvereisten op het gebied van veiligheid, gezondheid en uitrusting van woningen en het ontwerpbesluit rond geraakt? Zo ja, kunt u ons hierover informeren?

  • Werd het ontwerpbesluit al voor advies voorgelegd aan de Adviesraad voor Huisvesting van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest (ARH) en aan de afdeling Wetgeving van de Raad van State?

  • U hebt ons meegedeeld dat de DGHI een ontwerp van herziening van de minimumnormen heeft ingediend. Welke wijzigingen stelt ze voor?

 
 
Antwoord    Ik heb de eer u het volgende antwoord mee te delen:

De evaluatie van de inhoud van de basisvereisten op het vlak van veiligheid, gezondheid en uitrusting van woningen wordt weergegeven in het jaarverslag van de DGHI en gepubliceerd op de website van Brussel Huisvesting.

In 2022 zijn gevaarlijke elektrische installaties de meest voorkomende categorie van tekortkomingen (90%), gevolgd door tekortkomingen met betrekking tot natuurlijke verlichting, de staat van de ramen en ventilatie (81%). Daarna komen problemen m.b.t vochtigheid (76%). Op de vierde plaats komen gevaarlijke gasinstallaties (72%) en op de vijfde plaats stabiliteitsproblemen in de breedste zin van het woord (68%). We stellen vast dat tekortkomingen i.v.m. de oppervlakte van de woning zeer zeldzaam blijven (minder dan 4%). Deze normen zijn laag, maar houden bovendien rekening met de gezinssamenstelling op het ogenblik van aanvang van de verhuring en niet met het tijdstip van de inspectie. De norm is duidelijk slecht aangepast aan de realiteit van het terrein om de problemen inzake overbevolking aan het licht te stellen. We merken ook op dat de rangschikking kan variëren voor bepaalde types woningen. Het is dan ook niet verrassend dat voor woningen in kelderverdiepingen vocht het belangrijkste gebrek is.

Als we kijken naar veranderingen in de prevalentie van deze gebreken op de langere termijn, kunnen we verschillende conclusies trekken:

- Ten eerste is het veronderstelde gevaar van elektrische installaties elk jaar opnieuw het meest vastgestelde gebrek. De ernst van deze gebreken varieert uiteraard sterk. De inspecties van de DGHI hebben betrekking op heel wat punten (staat van de elektriciteitsborden, stopcontacten en schakelaars, aanwezigheid van differentieelschakelaars en aarding, enz.) en het is dus niet verwonderlijk dat er in 9 op de 10 geïnspecteerde woningen minstens één gebrek inzake elektriciteit wordt vastgesteld.




- Ten tweede is het veronderstelde gevaar van gasinstallaties een tekortkoming die steeds minder wordt vastgesteld door de DGHI, ook al gaat het nog steeds om 7 op de 10 woningen. Terwijl dit tot 2019 het op één na meest voorkomende gebrek was, stond het in 2022 nog maar op de vierde plaats. Dit is voornamelijk te verklaren door de vernieuwing van verwarmings- en warmwaterinstallaties. Toestellen van het type B, die hun verbrandingslucht uit de kamer halen en verantwoordelijk zijn voor de meeste koolmonoxidevergiftigingen, worden steeds meer vervangen door afgesloten toestellen van het type C, die hun verbrandingslucht van buiten halen.





- Tot slot lijkt de aanwezigheid van vocht in woningen ook iets vaker voor te komen dan voorheen, maar het is nog te vroeg om te concluderen dat dit een echte trend is en om deze te verklaren. Het is mogelijk dat de energiecrisis het gedrag van gezinnen met betrekking tot verwarming en ventilatie heeft veranderd, met een impact op de zichtbare tekenen van vochtproblemen, maar deze bevinding zou voorbarig zijn en er het is uitkijken naar de cijfers van de komende jaren.



Het ontwerpbesluit tot herziening van de minimumnormen is voor advies voorgelegd aan de Adviesraad voor Huisvesting en is op 26 oktober in tweede lezing goedgekeurd door de regering. Het ontwerp zal binnenkort voor advies worden voorgelegd aan de afdeling Wetgeving van de Raad van State.

Om uw laatste vraag te beantwoorden: de wijzigingen in de tekst zijn het resultaat van de ervaring op het terrein en de bevindingen van de DGHI. De andere wijzigingen zijn aangebracht om interpretatieproblemen weg te werken.


De belangrijkste toevoegingen van het ontwerpbesluit zijn met name de volgende:
· Het gebruik van gasboilers type A verbieden en het gebruik van gastoestellen type B beperken;
· Een volledige uitrusting voor verwarming en warm water opleggen in plaats van enkel vooruitrusting;

· De minimumnormen inzake oppervlakte verhogen;
· De minimale uitrustingsnormen voor warm en koud water verhogen;

· Verplichten dat alle woningen een bad of douche hebben.